BSM voorbereiding toets Trainingsleer

• Lichamelijke opvoeding
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

BSM voorbereiding toets Trainingsleer

Wat is conditie

1. Uithoudingsvermogen
2. Energiek en Gezond voelen
3. Lichamelijk Prestatievermogen
4. Zegt iets over hoe sterk je bent

Wie heeft de beste conditie?

Max Verstappen

Sven Kramer

Usain Bolt

Maarten van der Weijden

Frenkie de Jong

Tot de grondmotorische eigenschappen behoren:

1. lenigheid, coördinatie, uithoudingsvermogen, spieren, snelheid
2. lenigheid, coördinatie, kracht, snelheid, mentaal aspect
3. lenigheid, coördinatie, uithoudingsvermogen, kracht, snelheid
4. lenigheid, coördinatie, uithoudingsvermogen, kracht, mentaal aspect

Hoe kun je je conditie meten?

1. Mopertest
2. Shuttleruntest
3. Antropometrische test
4. Eurofittest

Energie is het vermogen om arbeid te leveren

1. waar
2. niet waar

De energie die vrijkomt bij het afbraakproces van voedsel wordt opgeslagen als chemische in de spiercellen

1. waar
2. niet waar
3. alleen als het nodig is

De chemische energie uit voedsel wordt opgeslagen als ATP in de spiercellen. 

Hoe luidt de formule waarbij chemische energie wordt omgezet in mechanische?
ATP >.......................(vul alleen dit deel in van de formule)

Ons lichaam heeft 3 energiesysteem om de ATP die gebruikt wordt om te bewegen weer aan te vullen.

welk energiesysteem wordt aangeduid met 1?

1. Citroenzuurcyclus
2. Conjuctuurbeweging
3. Zuurstofsysteem
4. Melkzuursysteem

Fosfaatsysteem

Anaerobe systeem

Aerobe systeem

De rode lijn in de grafiek staat voor

1. Suikerverbranding
2. Eiwitverbranding
3. Vetverbranding

Als je hart niet sneller meer kan kloppen, dan zit je op de anaerobe drempel

1. waar
2. niet waar

De steady state is een andere benaming voor anaerobe drempel

1. waar
2. niet waar

Door melkzuurwaarde in bloed te meten tijdens inspanning kun je de anaerobe drempel bepalen

1. Niet waar
2. waar

Als een sporter hier begint met zijn training dan

1. Wordt hij sterker
2. Zit hij in in opklimmende belasting
3. Traint hij volgens het principe individualiteit
4. Raakt hij overtraind

F.I.T.T. staat voor

1. Fit, Interval, Training , Type activiteit
2. Frequentie, Intensiteit, Trainingsduur, Type activiteit
3. Frequentie, Interval, Trainingtype, Talent
4. Fit, Input, Training, Tijdsduur

Een training waarbij interval en duurtraining worden afgewisseld is een

1. Fartlektraining
2. Intervaltraining
3. Herhalingstraining
4. Tempotraining

Een kogelstoter zal in verhouding

1. Meer rode spiervezels hebben
2. Meer witte spiervezels hebben
3. Meer krachtuithoudings vermogen hebben
4. Minder Creatinefosfaat in de spier hebben.

Overload

Herstel

Reversibiliteit 

Homeostage

Supercompensatie