In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Signaalwoorden
Slide 1 - Woordweb
Maak van deze twee zinnen één zin, door er een woord tussen te plaatsen.
Jan kan niet voetballen. Hij is traag.
Slide 2 - Open vraag
Signaalwoorden
Jan kan niet voetballen, want hij is traag.
Jan kan niet voetballen en hij is traag.
In zin 1 geef je een reden waarom Jan niet kan voetballen.
In zin 2 som je op welke kenmerken Jan heeft. Je hebt een ander verband tussen de zinnen gelegd.
Slide 3 - Tekstslide
Signaalwoorden
De verbindingswoorden laten dus zien welke verband er tussen de beide zinnen bestaat. Ze geven als het ware een signaal af: let op na 'want' volgt een reden, na 'en' volgt een opsomming.
Daarom worden deze verbindingswoorden signaalwoorden genoemd.
Slide 4 - Tekstslide
Overzicht van een aantal verbanden en hun signaalwoorden