Jan kan niet voetballen
want hij is traag.
Jan kan niet voetballen en hij is traag.
Want = reden waarom Jan niet kan voetballen.
En = je somt eigenschappen van Jan op.
De verbindingswoorden laten zien welk verband er tussen de zinnen bestaat. Let op! De zin krijgt een andere betekenis als je een ander verbindingswoord
gebruikt.