Aan de slag met het moduleboekje 'Fictie en poëzie'.
Bespreken huiswerk:
blz. 171-175 => opdrachten 4 t/m 6
Slide 2 - Tekstslide
Je kunt
het verschil omschrijven tussen fictie en zakelijke teksten;
het verschil omschrijven tussen fictie en poëzie;
personages en perspectief herkennen in een verhaal;
tijd en plaats duiden in een verhaal;
genres en hun kenmerken herkennen en benoemen;
gedichten herkennen en hun kenmerken herkennen en benoemen.
Je leert:
Je leert wisseling van tijd, plaats, perspectief.
Je leert over cliffhangers, sfeer en ruimte (plaats).
Doel lessenserie
Lesdoel
Slide 3 - Tekstslide
Bespreken huiswerk
Fictie (blz. 168-171) in je lesboek:
opdrachten 1 t/m 3
Slide 4 - Tekstslide
Misdaad
Slide 5 - Tekstslide
Opdracht
Maak opdracht 1 uit je Nieuw Nederlands lesboek.
Je vindt deze opdracht op bladzijde 180.
timer
5:00
Slide 6 - Tekstslide
4.1. Wisseling van tijd, plaats of perspectief
Sfeer: waar het verhaal zich afspeelt, is van groot belang;
Tijd speelt ook een belangrijke rol. Een verhaal kan zich in een bepaalde tijd afspelen (afhankelijk van het genre);
De schrijver kan ook met de tijd spelen om spanning te creëren. Bijvoorbeeld: chronologisch of niet-chronologisch, flashbacks of flashforwards, tijd versnellen of vertragen.
Slide 7 - Tekstslide
Door met tijd, plaats of perspectief te spelen, kan de schrijver:
Nieuwsgierigheid opwekken;
De spanning van een verhaal opbouwen;
Kleine beetjes informatie geven over bepaalde tijdstippen of plaatsen in het verhaal of over bepaalde personages.
Slide 8 - Tekstslide
Opdracht
Maak opdrachten 2 en 3 uit je Nieuw Nederlands lesboek.
Je vindt deze opdrachten vanaf bladzijde 180.
timer
10:00
Slide 9 - Tekstslide
4.2. Spanning door sfeer en ruimte
De plaats waar een verhaal zich afspeelt, kan de sfeer van een verhaal bepalen;
Een verhaal voelt dan op een bepaalde manier aan, doordat de omgeving daarop inspeelt (vrolijk - somber - dreigend enzovoorts);
De omgeving - ruimte en plaats - zorgen voor een bepaalde sfeer of gemoedstoestand;
De ruimte is de plaats waar het verhaal zich afspeelt.
Slide 10 - Tekstslide
Je kunt
het verschil omschrijven tussen fictie en zakelijke teksten;
het verschil omschrijven tussen fictie en poëzie;
personages en perspectief herkennen in een verhaal;
tijd en plaats duiden in een verhaal;
genres en hun kenmerken herkennen en benoemen;
gedichten herkennen en hun kenmerken herkennen en benoemen.
Je leert :
wisseling van tijd, plaats, perspectief herkennen.
cliffhangers, sfeer en ruimte (plaats) herkennen en kunt de functie daarvan in het verhaal uitleggen.
Doel lessenserie
Lesdoel
Slide 11 - Tekstslide
Volgende les
Donderdag 23 januari
maken Fictie (blz. 180-183) in je lesboek): opdrachten 1 t/m 3 (maken in je schrift)
leren theorie in het werkboek H1 t/m H3 en H4 t/m §4.2
Slide 12 - Tekstslide
Opdracht
Maak opdracht 4 en 5 uit je Nieuw Nederlands lesboek.
Je vindt deze opdrachten in op bladzijde 183 - 187.
Slide 13 - Tekstslide
4.3. Spanning door cliffhanger
Een verhaal kan je spannend maken door bijvoorbeeld de tijd te versnellen/vertragen of door een snelle wisseling van tijd plaats of perspectief in het verhaal te plaatsen;
Cliffhanger: 'Een onderbreking van het verhaal op een spannend moment';
Je wilt weten hoe het verhaal afloopt, of verdergaat;
Denk ook aan series of films.
Slide 14 - Tekstslide
Opdracht
Maak opdrachten 6 en 7 uit je Nieuw Nederlands lesboek.
Je vindt deze opdrachten op bladzijde 185-187.
Slide 15 - Tekstslide
Volgende les
Vrijdag 23 januari
maken Fictie (blz. 180-187) in je lesboek): opdrachten 4 t/m 7 (maken in je schrift)