BSR 22/01 2t Grammatica WS 9 Vragend vnw

Pak alvast een laptop, nog niet inloggen!
§9: Vragend 
voornaamwoord
Voordat we beginnen:
2TH
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Pak alvast een laptop, nog niet inloggen!
§9: Vragend 
voornaamwoord
Voordat we beginnen:
2TH
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN

Slide 1 - Tekstslide

  • Je weet het verschil tussen persoonlijke, bezittelijke, aanwijzende en vragende voornaamwoorden.
  • Je kunt vragende voornaamwoorden herkennen en gebruiken in een zin.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les gaan we:

  • Terugblikken op paragraaf 7.
  • De uitleg behandelen van paragraaf 9 (en hierbij aantekeningen maken);
  • De opdrachten van paragraaf 9
    maken en nakijken.

Slide 3 - Tekstslide

Persoonlijk
voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, dier of ding:

  • Wij gaan een weekendje weg.
  • Onze kat slaapt overdag, omdat hij 's nachts buiten rondloopt.
  • Ik heb je bericht ontvangen, maar ik heb het nog niet gelezen.

Slide 4 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord is geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor het zn waar het bij hoort.

  • Jullie tuin.
  • Mijn telefoon.
  • Jouw huis.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Vragend
voornaamwoord
Een vragend voornaamwoord staat meestal aan het begin van een vraagzin. Er zijn vier vragende voornaamwoorden:

  • Wie gaat er mee naar de film?
  • Melvin vroeg wat het huiswerk is.
  • Wat voor (een) auto heb je gekocht?
  • Welke film heb je uitgekozen?

Slide 7 - Tekstslide

Vragend
voornaamwoord
Let op: wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze verwijzen naar een eerder genoemd woord.

  • De tante naar wie Nicky is vernoemd, woont een dorp verderop. 
  • Volgens mij zie jij iets wat er niet iets. 

Slide 8 - Tekstslide

Noteer de onderstreepte woorden en benoem de woordsoorten. 
Kies uit: ww, lw, bn, zn, vz, vw, pers. vnw, bez. vnw, vragend vnw.

  1. Hardloopwedstrijden zijn buitengewone evenementen. 
  2. Je loopt hetzelfde parcours als de snelste mannen en vrouwen. 
  3. Het publiek juicht je net zo hartstochtelijk toe
  4. Of zelfs fanatieker, als toeschouwers zien dat je het moeilijk hebt
  5. Wanneer heb jij voor het laatst hardgelopen?
Opdracht
timer
4:00

Slide 9 - Tekstslide

Uitlegfilmpje!

Slide 10 - Tekstslide

Wat?
Cursus 5 Grammatica woordsoorten, §9: Vragend voornaamwoord. Opdracht 1 t/m 5 (blz. 214-215).
Hoe?
Zelfstandig. 
De eerste vijf minuten in stilte, daarna overleggen.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
10 minuten. Daarna starten we met §5 Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoorden (blz. 206-207).
Klaar?
Maak alvast een begin aan §11: Mixopdrachten 
(online leeromgeving) of maak een samenvatting.
Huiswerkopdrachten
timer
10:00

Slide 11 - Tekstslide

  • Je weet het verschil tussen persoonlijke, bezittelijke, aanwijzende en vragende voornaamwoorden.
  • Je kunt vragende voornaamwoorden herkennen en gebruiken in een zin.
Lesdoelen

Slide 12 - Tekstslide

Zag je dat onze hond mij zijn riem kwam brengen?
Sleep de persoonlijk voornaamwoorden naar het vakje.
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Zag
je
onze
mij
hond

Slide 13 - Sleepvraag

Maak een zin in de volgende volgorde:

pers. vnw - ww - bez. vnw - bn- zn

Slide 14 - Open vraag

Maak een zin in de volgende volgorde:

vr. vnw - ww - aanw vnw - bn - zn?

Slide 15 - Open vraag

Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?

Slide 16 - Tekstslide