Spreken in tweetallen: TC opdracht 40, bladzijde 63
TC 2.7
Afronden en huiswerk
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Bijvoeglijke naamwoorden
De houten kast is niet duur. De kast is groot.
Bijvoeglijke naamwoorden geven informatie over een ding, mens of dier.
Aan het einde van de zin? > Kortste vorm: De stoel is wit. De tafel is laag. De vrouw is aardig.
Voor een ding of mens? > Dan een -e: De witte stoel De lage tafel De aardige vrouw
Slide 3 - Tekstslide
Karlijn heeft ....... ogen.
A
groot
B
grote
Slide 4 - Quizvraag
Mijn buurt is heel .....
A
rustige
B
rustig
Slide 5 - Quizvraag
Hua en Carlos zijn ..... vrienden.
A
goede
B
goed
Slide 6 - Quizvraag
Ons huiswerk is .....
A
moeilijke
B
moeilijk
Slide 7 - Quizvraag
Alex gaat naar het ..... kantoor.
A
nieuwe
B
nieuw
Slide 8 - Quizvraag
Vandaag is het een ..... dag.
A
koud
B
koude
Slide 9 - Quizvraag
Felix is nog maar .....
A
klein
B
kleine
Slide 10 - Quizvraag
De jas van Bas is .....
A
blauw
B
blauwe
Slide 11 - Quizvraag
Schrijf de goede vorm van het bijvoeglijk naamwoord.
Ricardo gaat naar Den Bosch. Dat is een .......... (gezellig) stad. Ricardo bekijkt daar een .......... (groot) kerk. De kerk is erg .......... (mooi) en
.......... (bekend). In Den Bosch is ook een .......... (bijzonder) rivier. De
.......... (smal) rivier gaat onder de .......... (oud) huizen door. Ricardo vaart met een .......... (laag) boot op het .......... (donker) water. Het water is gelukkig niet .......... (diep). Daarna eet hij een .......... (lekker) maaltijd in een .......... (klein) restaurant. Het eten is niet .......... (duur). Aan het einde van de dag gaat Ricardo weer naar huis. Hij is .......... (tevreden). Ricardo zegt: 'Dat was een .......... (fijn) en .......... (druk) dag!'
Slide 12 - Tekstslide
Schrijf zinnen met de woorden Bijvoorbeeld: bloemen - rood > De rode bloemen zijn mooi.
Slide 13 - Tekstslide
Pauze en zelf werken tot 15.00 uur
_ TaalCompleet: Maak opdracht 53, 54, 55, 56 en 57 op bladzijde 68 en 69.
- Snel klaar? Maak zinnen met de werkwoorden hieronder. Gebruik de voltooide tijd. Bijvoorbeeld: werken > Ik heb gisteren in de winkel gewerkt.