Wiederholung Modalverben

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
1. Prüfung Prüfungswoche
2. Programm dieser Stunde
3. Ziele dieser Stunde
4. Nächste Stunde

Slide 2 - Tekstslide

Lernen 
Grammatica + lezen 
Onderwerpen grammatica: 
Regelmatige werkwoorden – K6/Blz. 27 
Onregelmatige werkwoorden – K8/Blz. 97+98 
Persoonlijke voornaamwoorden 4e naamval - K7/Blz. 61+62 
Persoonlijke voornaamwoorden 3e naamval - K9/Blz. 133+134

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Lernziele:.
 
Aan het einde van de les weet je van de behandelde werkwoorden:
 
* Wat ze betekenen
* Hoe ze vervoegd worden
* Wanneer je ze gebruikt 

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn Modalverben?


Modalverben = modale werkwoorden


Gebruik je een modaal werkwoord in een zin, dan komt er meestal nog een heel werkwoord (infinitief) bij. 


Slide 6 - Tekstslide

Voorbeelden

Modaal werkwoord = geel, heel werkwoord erbij = rood


  • Wij kunnen een ijsje kopen.
  • Jullie mogen in de zee zwemmen.
  • Zij zouden graag de menukaart willen zien.
  • Wij lusten pizza. 

Slide 7 - Tekstslide

  • können
  • dürfen
  • möchten
  • mögen

Wat betekenen deze werkwoorden? 

Slide 8 - Tekstslide

Ich kann Deutsch sprechen.

Slide 9 - Tekstslide

Lisa mag einen Apfel.

Slide 10 - Tekstslide

Der Hund darf hier reingehen.

Slide 11 - Tekstslide

Bestudeer deze vervoegingen

Slide 12 - Tekstslide

Wat valt je op? (2x)
Hint: Kijk naar de enkelvoudsvormen!

Slide 13 - Open vraag

Möchten Sie etwas essen?

Slide 14 - Tekstslide

Bij het werkwoord möchten verandert de stamklinker niet: 
(De uitgang van ich en er/sie/es/man blijft wel hetzelfde!)

Slide 15 - Tekstslide

Het gaat om de werkwoorden: 
  • wollen
  • wissen
  • müssen
  • sollen

Herleid de betekenis aan de hand van de zinnen op de volgende slides -->

Slide 16 - Tekstslide

Paul will zu Lisa gehen.

Slide 17 - Tekstslide

Die Schüler wissen die Antwort.

Slide 18 - Tekstslide

Pia muss dringend zur Toilette.

Slide 19 - Tekstslide

"Du sollst deine Zähne putzen!"

Slide 20 - Tekstslide

Als het goed is, heb je 'müssen' en 'sollen' beide als 'moeten' vertaald. Maar wat is het verschil? 

Kijk nu nog eens goed naar de twee plaatjes... 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Wat denk jij: Wat is het verschil in betekenis tussen 'müssen' en 'sollen'?

Slide 23 - Open vraag

Bekijk nog 1x de vervoegingen

Slide 24 - Tekstslide

Opvallend is: 
1. De stamklinker wisselt niet bij alle werkwoorden
2. De ich- en er/sie/es/man-vorm zijn wél altijd hetzelfde 

Slide 25 - Tekstslide

Samengevat:

  • können = kunnen
  • dürfen = morgen
  • mögen = leuk vinden, lusten
  • möchten = willen (wens)
Je weet nu ... de betekenis:
 
  • wollen = willen
  • wissen = weten
  • müssen = moeten
  • sollen = moeten 

Slide 26 - Tekstslide

Samengevat:
Je weet nu ... het betekenisverschil tussen müssen en sollen:
 
  • müssen = moeten (noodzaak)
  • sollen = moeten (wil van iemand anders)

Slide 27 - Tekstslide

Samengevat:
Je kent nu ... de vervoeging van deze werkwoorden:
 

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Und jetzt? ...üben
Mavo: S. 160
Aufgabe 1a, 2, 3, 4, 8
Havo: S. 160 
Aufgabe 2, 4, 5, 6, 7

Fertig?: Korrigieren > Magister Studiewijzer

Slide 30 - Tekstslide