2w 24 oktober

WELKOM
3 Kader
Welkom bij Nederlands



Telefoon in je tas
Tekst
Op je tafel: leesboek,lesboek en chromebook
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

WELKOM
3 Kader
Welkom bij Nederlands



Telefoon in je tas
Tekst
Op je tafel: leesboek,lesboek en chromebook

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag:
  • ons drinkwater (opdracht)
  • let op fictieproject !!!!! 
  • tekstverbanden en signaalwoorden (1)
  • korte pauze
  • opdrachten tv/sw (1)
  • woordenspel
  • einde les 

Slide 3 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden (1)


  • korte herhaling
  • waar zijn wij gebleven ?
  • verder afmaken  

Slide 4 - Tekstslide

Tekstverbanden
en signaalwoorden
(1)

Slide 5 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
In een goede tekst zijn woorden, zinnen en alinea's met elkaar verbonden.
Zo'n samenhang noem je een tekstverband.
Elk verband ontstaat door woorden, zinnen of alinea's aan elkaar te plakken met signaalwoorden.
Elk tekstverband heeft zijn eigen signaalwoorden.

Slide 6 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Chronologisch verband: beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.

Eerst ging ik naar school en daarna ging ik naar de hockey.

Slide 7 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Concluderend verband: de auteur trekt een conclusie uit eerdere informatie uit de tekst.

al met al,concluderend, daarom, dat houdt in, dus


Slide 8 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Opsommend verband: er worden dingen achter elkaar opgesomd.

Ik ging naar de supermarkt en daar moest ik appels, brood en cola halen.

Slide 9 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Samenvattend verband: de auteur geeft een verkorte weergave van eerdere informatie in de tekst.

al met al, kortom, met andere woorden, samengevat

Al met al kunnen we dus wel zeggen dat 2W niet de rustigste klas is. (maar wel een gezellige)


Slide 10 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Tegenstellend verband: er worden zaken tegenover elkaar gezet.

Ik moet mijn huiswerk maken, maar toch ga ik eerst Netflixxen.

Slide 11 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Toelichtend verband: er wordt extra informatie gegeven, vaak in de vorm van een voorbeeld.

Ik vind spannende series erg leuk, zoals The 100 en La Casa de Papel.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link

Korte pauze!
timer
5:00

Slide 14 - Tekstslide

Begrijp je het?

Slide 15 - Tekstslide

Maken
opdracht1,2,3 online
uit je boek: 5.1 tm 5.11

Slide 16 - Tekstslide

In de vakantie heb ik met vriendinnen afgesproken en daarnaast heb ik ook veel gegamed.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband

Slide 17 - Quizvraag

Binnenkort gaat mijn broertje voor het eerst naar de middelbare school.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband

Slide 18 - Quizvraag

Ik ben gek op chips met vreemde smaakjes, zoals de smaak stokbroodje kruidenboter.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband

Slide 19 - Quizvraag

Ik heb mijn huiswerk gemaakt, maar ik heb het niet af gekregen.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
tegenstellend verband
D
toelichtend verband

Slide 20 - Quizvraag

Gister scheen de zon, maar vandaag regent het.
A
Chronologisch verband
B
Tegenstellend verband
C
Opsommend verband
D
Toelichtend verband

Slide 21 - Quizvraag

Ik houd van verschillende sporten, bijvoorbeeld tennis en voetbal.
A
Chronologisch verband
B
Tegenstellend verband
C
Opsommend verband
D
Toelichtend verband

Slide 22 - Quizvraag

Voordat ik naar mijn oma ging, fietste ik even langs de bakker.
A
Chronologisch verband
B
Tegenstellend verband
C
Opsommend verband
D
Toelichtend verband

Slide 23 - Quizvraag

Hoe wordt 'concluderend verband' aangeduid in een tekst?
A
Met signaalwoorden zoals 'eerst', 'vervolgens', 'ten slotte'.
B
Met signaalwoorden zoals 'dus', 'concluderend', 'kortom'.
C
Met signaalwoorden zoals 'misschien', 'waarschijnlijk', 'wellicht'.
D
Met signaalwoorden zoals 'bijvoorbeeld', 'daarom', 'echter'.

Slide 24 - Quizvraag

woordenspel

Slide 25 - Tekstslide

Maken /huiswerk

Slide 26 - Tekstslide

Einde les, tot de volgende keer!

Slide 27 - Tekstslide