Literaire begrippen - les 10

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Dagopening
  • 3PAK - Hoe pak je het ook alweer aan?
  • Literaire begrippen
  • Lezen H1

Slide 2 - Tekstslide

Dagopening
Een ramp

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Een ramp
Wat heb jij ervaren als ramp?
Wat gebeurde er?
Hoe reageerde jij?

Slide 5 - Tekstslide

3PAK
Hoe pak je het aan?

Slide 6 - Tekstslide

3PAK
  1. Je leert alle begrippen uit Nieuw Nederlands (H6 - literatuur).
  2. Je leest de verhalen.
  3. Je maakt per verhaal een samenvatting.
  4. Je maakt per verhaal een overzicht van de personages:                                                                               -Wie is de hoofdpersoon en wat kom je over hem/haar te weten (naam, leeftijd,                 karaktereigenschappen, gezinssituatie, leefomstandigheden, hobby's,...)                                           -Welke psychologische ontwikkeling heeft de hoofdpersoon meegemaakt? Beschrijf het      conflictmodel!                                                                                                                                                                   -Wie zijn de bijfiguren en wat kom je over hen te weten?                                                                               -Wie is de tegenspeler en wat is zijn rol?                                                                                                               -Welke personages zijn typen en welke karikaturen -> leg uit!

Slide 7 - Tekstslide

3PAK
5. Je noteert per verhaal welk perspectief gebruikt is -> noteer citaten waaruit dat blijkt.
      Geef per verhaal aan of het gebruikt perspectief betrouwbaar is of niet en leg dit uit aan de 
      hand van concrete fragmenten uit het verhaal.
6. Je maakt per verhaal een overzicht van de tijd: 
     -Wat is de historische tijd?
     -Wat is de vertelde tijd?
     -Hoe verhouden sujet en fabel zich tot elkaar?
     -Worden er tijdsprongen gebruikt? Zo ja welke en waarom?
7.  Je noteert per verhaal wat het thema en de motieven zijn:
     -Welke abstracte en concrete motieven herken je?
     -Wat is onderwerp van het verhaal en wat is het thema?

Slide 8 - Tekstslide

3PAK
8. Maak per verhaal een kopje Literatuur :
   -leg uit hoe origineel je dit verhaal vind;
   -leg uit wat je voorspelbaar en wat je onvoorspelbaar vond;
   -leg uit wat jou waardoor aan het denken heeft gezet;
   -> bepaal dus of je dit verhaal literair vindt of lectuur.

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 
Blader terug in het eerste verhaal (Avani, de dochter van de orde) en werk de vorige stappen uit. Je mag dit in tweetallen doen.

Slide 10 - Tekstslide

Begrippen
-literatuur
-lectuur
-personages: hoofdpersoon, bijpersoon, tegenspeler, typen, karikatuur
-conflictmodel: evenwicht, conflict, motorisch moment, ontwikkeling
-perspectief: ik-perspectief, personaal perspectief, auctoriaal perspectief, 
                            wisselend perspectief, onbetrouwbaar perspectief
-tijd: historische tijd, duur, vertelde tijd, chronologie, vertelheden, vertellend ik, belevend ik, 
          flashback, terugwijzing, flashforward, vooruitwijzing, proloog, fabel, sujet
-motieven en thema's: concreet motief, abstract motief, symbolen

Slide 11 - Tekstslide

quizlet.live

Slide 12 - Tekstslide

NN 7e - H1 Lezen
  • Ik kan uiteenzettende, beschouwende en betogende teksten onderscheiden.

Slide 13 - Tekstslide

Uiteenzetting
  • Een uiteenzetting is bedoeld om de lezer te informeren: een bepaald onderwerp wordt objectief uitgewerkt. 
  • In een uiteenzetting staan meestal veel feiten en toelichtingen of voorbeelden. 
  • De hoofdgedachte van een uiteenzetting is vaak een constateringTechnische studies zijn hun nerd-achtige imago kwijtgeraakt.

Slide 14 - Tekstslide

Betoog
  • Een betoog is bedoeld om te overtuigen: de schrijver wil dat de lezers zijn mening (standpunt) over een bepaalde kwestie overnemen. 
  • De auteur geeft argumenten voor zijn standpunt en soms weerlegt hij argumenten die de lezers tegen zijn standpunt kunnen inbrengen.
  • De hoofdgedachte van een betoog is het standpunt (mening), bijvoorbeeld: Tweede Kamerleden die uit hun fractie stappen, moeten hun Kamerzetel afstaan.

Slide 15 - Tekstslide

Beschouwing
  • Een beschouwing is bedoeld om te opiniëren: de auteur wil zijn lezers zelf over iets laten nadenken, zodat ze zich er een mening over kunnen vormen. 
  • De schrijver geeft bijvoorbeeld voor- en nadelen van een verschijnsel of verschillende meningen van deskundigen of betrokkenen.
  • De hoofdgedachte van een beschouwing is vaak een constatering: Hoewel de geleerden het erover eens zijn dat er iets moet gebeuren om de wereldbevolking van voedsel te voorzien, zijn de meningen verdeeld over wat dat dan precies moet zijn.

Slide 16 - Tekstslide

Uiteenzetting
Betoog

Beschouwing
Informatief
Overtuigend
Opiniërend
Objectief
Subjectief
Objectief
Feiten, uitleg en voorbeelden
Standpunt en argumenten
Feiten, uitleg en voorbeelden
Hoofdgedachte = constatering
Hoofdgedachte = mening
Hoofdgedachte = constatering

Slide 17 - Tekstslide

Hoofdgedachte:
"De vergrijzing in Nederland vindt vooral buiten de Randstad plaats."

A
Uiteenzetting
B
Betoog
C
Beschouwing

Slide 18 - Quizvraag

Hoofdgedachte:
"Over het Twittergedrag van de Amerikaanse president lopen de meningen uiteen."

A
Uiteenzetting
B
Betoog
C
Beschouwing

Slide 19 - Quizvraag

Hoofdgedachte:
"Grote zoogdieren in dierentuinen moeten verboden worden ."

A
Uiteenzetting
B
Betoog
C
Beschouwing

Slide 20 - Quizvraag

Hoofdgedachte:
"Aan een kabinet dat steunt op vier partijen, zitten zowel voor- als nadelen."

A
Uiteenzetting
B
Betoog
C
Beschouwing

Slide 21 - Quizvraag

Hoofdgedachte:
"Er worden de laatste jaren steeds meer huwelijken gesloten tussen mensen met verschillende nationaliteiten."

A
Uiteenzetting
B
Betoog
C
Beschouwing

Slide 22 - Quizvraag

H1 Lezen - paragraaf 2
Keuze:
opdracht 2 + 3
opdracht 4 + 5

Slide 23 - Tekstslide

H1 Lezen - paragraaf 6
  • Ik kan verschillende manieren van actief lezen inzetten om een tekst beter te begrijpen.
  • Ik kan relaties binnen een tekst begrijpen en herkennen.

Slide 24 - Tekstslide

Actief lezen

  • Markeer tijdens het lezen stukken die je belangrijk vindt.
  • Markeer zaken waarover je meer wilt weten en zoek aanvullende informatie.
  • Maak notities naast de tekst.
  • Vat elke alinea die je gelezen hebt in een paar woorden samen.
  • Voorspel wat er nog gaat komen, bijvoorbeeld een verklaring, een oorzaak, een gevolg, ...
  • Stel jezelf tussentijds vragen over wat je gelezen hebt
  • Controleer of je antwoord hebt gekregen op je vragen.
  • Bepaal met behulp van andere bronnen of informatie waaraan je twijfelt wel klopt.
  • Spreek met een ander over (delen van) de tekst.
  • Maak een mindmap of een schematische samenvatting van de tekst of verwerk een deel van de tekst in een grafiek, een (stroom)schema of een tabel.









Slide 25 - Tekstslide

Actief lezen
Maken H1 paragraaf 6:
opdracht 1 + 2
of
opdracht 3 + 4

Slide 26 - Tekstslide