5.1 Verschillen tussen mensen

H9: Erfelijkheid
H5: Erfelijkheid
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H9: Erfelijkheid
H5: Erfelijkheid

Slide 1 - Tekstslide

Periode 2
  • H5 Erfelijkheid
  • H6 Soorten en populaties 
  • H7 Evolutie (deels)

  • Toetsweek:  H2, H3 en H4

Slide 2 - Tekstslide

Deze les:
- Voorkennis Erfelijkheid
- Uitleg 5.1
- Opdrachten maken
- Werken aan PO Voortplanting

Slide 3 - Tekstslide

Kenmerken hoofdstuk
  • Begin is verdieping en herhaling van stof uit de 2e.
  • Oefenen-oefenen-oefenen van genetische vraagstukken (paragraaf 3 en 4)
  • Grijpt terug op hoofdstuk Cellen (H2) en Voortplanting (meiose, H4)  

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Quizvragen (voor)kennis over Erfelijkheid

Slide 6 - Tekstslide

Larven van lieveheersbeestjes zien er anders uit dan lieveheersbeestjes zelf.
Na de gedaanteverwisseling, is dan het fenotype of het genotype veranderd?
A
Alleen het fenotype
B
Alleen het genotype
C
Zowel genotype als fenotype
D
Geen van beide

Slide 7 - Quizvraag

Hiernaast is een celdeling weergegeven. Ontstaan hier geslachtscellen of lichaamscellen?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen

Slide 8 - Quizvraag

Bij katten is het gen voor een gevlekte vacht (R) dominant over dat voor een effen vacht (r). Een vrouwtje met gevlekte vacht krijgt nakomelingen van een mannetje met gevlekte vacht. Onder de jongen zijn dieren met een gevlekte vacht en dieren met een effen vacht.

Wat zijn de genotypen van de ouderdieren?
A
RR x Rr
B
Rr x rr
C
RR x rr
D
Rr x Rr

Slide 9 - Quizvraag

R = gevlekt, r = ongevlekt

P:

Geslachtscellen: 

Kruisingsschema

Slide 10 - Tekstslide

Zie deze stamboom, kan je afleiden welke eigenschap dominant is?
A
Ja, zwart
B
Ja, wit
C
Nee, niet af te leiden

Slide 11 - Quizvraag

Zie deze stamboom. Allelen worden aangeduidt met de letter B/b
Kan je hieruit afleiden wat het genotype is van nummer 2?
A
Ja, dat is BB
B
Ja, dat is Bb
C
Ja, dat is bb
D
Nee

Slide 12 - Quizvraag

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 5.1: Verschillen tussen mensen

Slide 13 - Tekstslide

5.1 Leerdoelen en begrippen
1. Je legt uit welke factoren invloed hebben op het tot stand komen van het fenotype
2. Je beschrijft hoe variaties in het genotype ontstaan. 

Begrippen: 
Fenotype, Genotype, Genen, Genoom, Mutaties, Haplotype

Slide 14 - Tekstslide

Korte herhaling begrippen..

Slide 15 - Tekstslide

DNA - molecuul
  • In de celkern
  • Dubbele helixstructuur
  • Baseparen
  • Codeert voor eiwitten

Slide 16 - Tekstslide

Chromosoom
  • Opgekruld DNA molecuul.
  • Alleen zichtbaar tijdens de celdeling (in verdubbelde toestand).

Slide 17 - Tekstslide

Gen
  • Stukje van een DNA-molecuul.
  • Codeert voor één eiwit

Slide 18 - Tekstslide

Genoom
Alle aanwezige erfelijke informatie.
Niet alleen kern-DNA maar ook mitochondriaal DNA (37 genen).

Slide 19 - Tekstslide

Haploïd/ diploïd
Geslachtscellen: van elk chromosoom één exemplaar (haploïd)
Na bevruchting (dus in elke lichaamscel): van elk chromosoom 2 exemplaren (diploïd)

Slide 20 - Tekstslide

Homoloog
Je hebt 2 versies van elk chromosoom. Een van je vader en een van je moeder.
Dit zijn homologe chromosomen
Er zitten dezelfde genen op 

Slide 21 - Tekstslide

5.1 Verschillen tussen mensen
- Al het DNA samen vormt je genoom, dit bestaat uit zo'n 3,1 miljard nucleotiden (A, T, C, G)! (per cel)  
- Samen coderen zij voor +/- 20.000 genen 
- Er zijn veel overeenkomsten tussen mensen, maar er is ook veel variatie. Iedereen is UNIEK! 

Hoeveel kom je eigenlijk overeen met andere mensen?

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

5.1 Verschillen tussen mensen
We verschillen dus maar voor 0,1% van elkaar. 

Dit lijkt weinig, maar het menselijk genoom bestaat uit drie miljard basenparen --> 0,1% is dus gelijk aan 3 miljoen basenparen.

Deze verschillende basenparen vormen de basis voor alle variatie in eigenschappen tussen mensen; 
zoals Oogkleur, Haarstructuur, Bloedgroep, Intelligentie

Slide 24 - Tekstslide

Allel
Van genen kunnen verschillende versies bestaan.
Een versie van een gen heet een allel.
Een diploïde cel heeft dus altijd twee allelen van elk gen, op elk homoloog chromosoom één.

Slide 25 - Tekstslide

Allel
Verschillende versies van genen zijn ontstaan door toevallige, levensvatbare mutaties in eerdere generaties. 

Slide 26 - Tekstslide

Haplotype
De combinatie van allelen op één chromosoom is het haplotype.

Een diploïde cel heeft dus 2 haplotypes van elk chromosoom (2 x 23). 

Slide 27 - Tekstslide

Genotype
Combinatie van de allelen van een individu.
Je erfelijke eigenschappen worden bepaald door je genotype - dat wat aangeboren is.

Slide 28 - Tekstslide

Fenotype
Het fenotype zijn de uiteindelijke, 'waarneembare' eigenschappen van een individu: wordt bepaald door het genotype in combinatie met het milieu (bijv. leefstijl, omgeving)

Slide 29 - Tekstslide

Fenotype
Veel eigenschappen worden deels door je genen en deels door je leefstijl of omgeving (milieu) bepaald.

Bijvoorbeeld: krullend haar/ suikerziekte.

Slide 30 - Tekstslide

Opdrachten
Maken 5.1 opdr. 1 t/m 9

Klaar? 
Werken aan PO Voortplanting

Slide 31 - Tekstslide