2. Stroom, spanning en lading HAVO

 2.Elektrische stroom - Deel 1
Pak naast je LessonUp eventjes een schrift of kladblaadje
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

 2.Elektrische stroom - Deel 1
Pak naast je LessonUp eventjes een schrift of kladblaadje

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling statische elektriciteit - hoe geef je een voorwerp lading?

Slide 2 - Tekstslide

Juist/onjuist

Je kunt een voorwerp een positieve lading (+) geven door protonen (+) toe te voegen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Opdracht 1 Lading
Wat gebeurt er met elektroscoop A en B wanneer je deze verbindt met een geleidende draad (bijvoorbeeld een koperdraad)? 

Slide 4 - Tekstslide

Wat gebeurt er met elektroscoop A (-) en B (+) wanneer je deze verbindt met een geleidende draad (bijvoorbeeld een koperdraad)?

Slide 5 - Open vraag

Uitwerking opdracht Lading
Elektronenstroom 
van A naar B
A en B ongelijke ladingen
A en B neutraal
De elektroscopen zijn niet 
(Geleidend) met elkaar verbonden
De elektroscopen worden nu
Geleidend met elkaar verbonden
De elektronen (-) hebben zich via de geleidende draad  kunnen verplaatsen van de plaats met een overschot aan elektronen (-) naar de plaats met een tekort aan elektronen (+)

Slide 6 - Tekstslide

Paragraaf 2 elektrische stroom
filmpje (vorige les)
LU 2 Elektrische stroom

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

U, I, Q en R
Spanning (U) - Volt (V) - Voltmeter
U
Stroomsterkte (I) - Ampère (A) - Ampèremeter
I
Lading (Q) - Coulomb (C) - Elektroscoop
Q
Weerstand (R) - Ohm (Ω) - Ohmmeter

R
Neem de afkortingen van de grootheden en eenheden over in je schrift.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Stroomsterkte omrekenen

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 2 stroomsterkte omrekenen
Neem de opdracht over in je schrift (opdracht 2 stroomsterkte omrekenen) en noteer de antwoorden. Op de volgende dia kun je bekijken of je het goed hebt gedaan!

Slide 13 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 2 stroomsterkte omrekenen
Kijk jouw antwoorden na.

                       En...? 

Goed gegaan? Mooi zo!  
Ging het niet zo goed? vraag om hulp!

Slide 14 - Tekstslide

Symbolen schakelschema
Neem de symbolen over in je aantekenschrift!
Leer deze zo snel mogelijk uit je hoofd!

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 3 schakeling tekenen
1
2
Je ziet links onder een afbeelding van een schakeling.
Je kunt deze schakeling eenvoudiger voorstellen door deze na te tekenen met symbolen, men noemt dit een schakelschema.

--> Probeer eerst zelf het juiste schakelschema te tekenen in je schrift. 
--> Teken eerst het juiste symbool voor de batterij en volg vanuit daar de snoeren naar de andere onderdelen. 
--> Verbind de onderdelen in een schakelschema altijd middels rechte lijnen!
Je kunt onder knop 1 de benodigde symbolen en onder knop 2 het juiste antwoord vinden.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

Serieschakeling en parallelschakeling - Stroom


In een parallelschakeling verdeelt de stroom zich.
In een serieschakeling is de stroom overal gelijk.

Slide 20 - Tekstslide

Serieschakeling en parallelschakeling - spanning


In een parallelschakeling is de spanning in elke tak gelijk.
In een serieschakeling verdeelt de spanning zich.

Slide 21 - Tekstslide


Teken een schakelschema met de juiste symbolen waarin één batterij een één lampje is opgenomen, en een Voltmeter en een Ampèremeter, die de spanning over en de stroom door het lampje kunnen meten. Lever een foto van je resultaat in.
Mogelijk antwoord

Slide 22 - Open vraag

Opdracht 4 stroomsterkte meten
Zoals je inmiddels weet verdeelt de stroomsterkte bij een parallelschakeling over de verschillende takken. Zet de letters A t/m D onder elkaar in je schrift. Bepaal hoe groot de stroom is bij iedere stroommeter en noteer achter iedere letter de juiste waarde voor de stroomsterkte. Op de volgende dia kun je kijken of jouw antwoorden juist zijn.

Stroommeter A meet ………A
Stroommeter B meet ………A
Stroommeter C meet ……….A
Stroommeter D meet ……….A

Slide 23 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 4 stroomsterkte meten
Bij de splitsting van A en C komt er 1,0 A aan.

In de tak van C is de stroom overal gelijk (serie) dus de daar rechts aangegeven 0,6 A. In de tak van A gaat dus 'de rest' en wel 0,4 A. 

Deze stroom loopt in heel de tak (serie) dus ook bij B.

Bij D zijn de twee stromen weer bij elkaar in vind je de hoofdstroom van 1,0 A weer terug.

Slide 24 - Tekstslide

Opdracht 5 stroomsterkte bepalen
Zoals je inmiddels weet verdeelt de stroomsterkte bij een parallelschakeling over de verschillende takken. Elk lampje is hetzelfde.

A) Bepaal hoe groot de stroom is die door ieder lampje stroomt. De totale stroomsterkte die bij de batterij gemeten wordt is 1,2  A.

B) Welk lampje / welke lampjes branden het felst?


Slide 25 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 5 stroomsterkte bepalen
Bij lampje 1 en 2 zijn er 2 (identieke) mogelijkheden voor de stroom, de 1,2 A wordt dus precies door de helft gesplitst in 0,6 A elk. 

In de draad tussen de twee groepen lampjes komt de stroom weer samen en is dus weer 1,2 A.

Bij lampje 3, 4 en 5 gaat het om 3 mogelijkheden, dus krijgt elk lampje 0,4 A. Omdat het om dezelfde lampjes gaat, zullen de lampjes met de meeste stroom, het felst branden. In dit geval lampje 1 en 2.
LET OP: stroom splitst niet altijd precies in 2-en of 3-en. Dit geldt alleen als elke tak / lampje precies hetzelfde is. Wanneer lampje 1 bijv. meer weerstand had gehad dan lampje 2, had de verdeling daar 0,4 A en 0,8 A kunnen zijn, zolang het totaal maar 1,2 A blijft.

Slide 26 - Tekstslide

Bewaar hier je aantekeningen van deze les
-Begrip 'elektrische stroom'
-Betekenis U, I, Q en R
-Stroomsterkte omrekenen
-Serie- en parallelschakelingen
-Volt- en Ampèremeters

Slide 27 - Open vraag

Verwerkingsopgaven 2. Elektrische stroom deel 1

Slide 28 - Tekstslide

Verwerkingsvragen
Dit is Huiswerk
In SOM vind je wanneer je dit precies moet af hebben
De groene vragen zijn optioneel

Slide 29 - Tekstslide

2.1 
Elk voorwerp bevat zowel positieve als negatieve lading.

a. Wat kun je zeggen over de hoeveelheden positieve en negatieve lading A ls het voorwerp neutraal is?
b. Wat kun je zeggen over de hoeveelheden positieve en negatieve lading als het positief geladen is?
c. Kun je aan de uitslag van een elektroscoop zien of deze positief of negatief geladen is?

Slide 30 - Tekstslide

Vraag

Je mag een foto van een geschreven antwoord plaatsen of een foto inleveren. Als er formules of tekeningen gevraagd wordt, maak dan altijd een foto

Slide 31 - Open vraag

2.2
a. Wat weet je van de spanning bij een parallelschakeling?
b. Wat weet je van de stroom bij een serieschakeling?
c. Wat weet je van de spanning bij een serieschakeling?
d. Wat weet je van de stroom bij een parallelschakeling? 


Slide 32 - Tekstslide

Vraag 2.2

Je mag een foto van een geschreven antwoord plaatsen of een foto inleveren. Als er formules of tekeningen gevraagd wordt, maak dan altijd een foto

Slide 33 - Open vraag

2.3
 Reken om:
a. 15 mA = ... A
b. 2,5 A = ... mA
c. 187 mA = ... A
d. 0,0018 A = ... mA

Slide 34 - Tekstslide

Vraag 2.3

Je mag een foto van een geschreven antwoord plaatsen of een foto inleveren. Als er formules of tekeningen gevraagd wordt, maak dan altijd een foto

Slide 35 - Open vraag

2.4
Juist/Onjuist
Leg bij onjuist ook uit waarom dit zo is.

a. De elektrische stroom (I) beweegt volgens afspraak van de pluspool naar de minpool van de batterij.
b. Een elektronenstroom heeft dezelfde richting als de elektrische stroom (I).

Slide 36 - Tekstslide

Vraag 2.4

Je mag een foto van een geschreven antwoord plaatsen of een foto inleveren. Als er formules of tekeningen gevraagd wordt, maak dan altijd een foto

Slide 37 - Open vraag

2.5
a. Teken het schakelschema van de elektrische schakeling hiernaast. Gebruik daarbij de juiste symbolen. 

(Bedenk dat een spanningsbron, een schakelaar en een lampje slechts twee aansluitpunten hebben. Per aansluitpunt kan je meerdere draden aansluiten)

b. Welk(e) lampje(s) kun je met de schakelaar aan en uit doen?

c. Wat gebeurt er als je lampje 3 losdraait?

Slide 38 - Tekstslide

Vraag 2.5

Je mag een foto van een geschreven antwoord plaatsen of een foto inleveren. Als er formules of tekeningen gevraagd wordt, maak dan altijd een foto

Slide 39 - Open vraag

2.6
Teken het schakelschema van hiernaast over, maar neem daarin een A-meter op die de stroom door lampje 3 meet en neem daarin een voltmeter op die de spanning over lampje 3 meet.





Slide 40 - Tekstslide

Vraag 2.6

Je mag een foto van een geschreven antwoord plaatsen of een foto inleveren. Als er formules of tekeningen gevraagd wordt, maak dan altijd een foto

Slide 41 - Open vraag



2.7
I = Q / t
a. Er loopt gedurende 20 ms een stroom van 48 A. Hoeveel lading heeft zich verplaatst?
b. (VWO) Hoeveel elektronen zijn dit?






Slide 42 - Tekstslide

Vraag 2.7

Je mag een foto van een geschreven antwoord plaatsen of een foto inleveren. Als er formules of tekeningen gevraagd wordt, maak dan altijd een foto

Slide 43 - Open vraag


2.8 
Bekijk de schakeling van hiernaast. Alle lampjes zijn gelijk.
a. Welk(e)lampje(s)brandt/branden het felst en waarom?
b. Welk(e)lampje(s)brandt/branden het zwakst en waarom?



Slide 44 - Tekstslide

Vraag 2.8

Je mag een foto van een geschreven antwoord plaatsen of een foto inleveren. Als er formules of tekeningen gevraagd wordt, maak dan altijd een foto

Slide 45 - Open vraag

Hieronder kun je je vragen en/of opmerkingen over de opgaven of les kwijt.

Slide 46 - Open vraag

Antwoorden paragraaf 2 stroomsterkte

1A.) Wanneer een voorwerp in zijn geheel neutraal is, dan is het aantal protonen (positief geladen deeltjes) is even groot als het aantal elektronen (negatief geladen deeltjes).

B.) Wanneer een voorwerp een positieve lading heeft, dan bevat het voorwerp minder elektronen (negatief geladen deeltjes) dan protonen (positief geladen deeltjes). Een positief geladen voorwerp telt dus meer + dan - deeltjes.

C.) nee, je kunt niet aan de uitslag van een elektroscoop zien of een voorwerp positief of negatief geladen is. Een elektroscoop slaat namelijk in beide gevallen uit. (Positieve lading: flapjes uit elkaar, negatieve lading: flapjes uit elkaar, neutrale lading: pootjes tegen elkaar aan).

Slide 47 - Tekstslide