Les 3 BZT
1 / 20
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 2 - Tekstslide
Doel van de schrijver:
de schrijver heeft altijd een doel. Hij wil iemand informeren, instrueren, overtuigen, amuseren.
De schrijver kent zijn publiek. Voor wie schrijft hij? Voor volwassenen, collega’s, leidinggevenden, jongeren eetc.
Vaak kun je het doel al raden als je naar de tekstvorm kijkt. Die horen bij elkaar. Vaak heeft een tekst meerdere doelen.
Slide 3 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Wat is het onderwerp van deze tekst?
Slide 4 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
Slide 5 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is het doel van deze tekst?
A
mening geven/ overtuigen
B
instructie geven
C
informeren
Slide 6 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is de tekstvorm van deze tekst?
A
Informatief artikel
B
Nieuwsbericht
C
Meningvormend artikel
D
Notitie
Slide 7 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 8 - Tekstslide
Het examen duurt 90 minuten. Je moet efficient met je tijd omgaan. Daarom is het van belang strategisch te lezen. Je hoeft niet altijd alles te lezen om een vraag goed te kunnen beantwoorden. Als je informatie zoekt in een schema bijvoorbeeld, hoef je de tekst niet te verkennen. Je begint direct met zoekend lezen. Je let op opvallende woorden, cijfers en tussenkopjes. Als je denkt dat je in het gedeelte bent waar het juiste antwoord staat, dan lees je dat intensief.
Slide 9 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Uit hoeveel botten bestaat het menselijk lichaam
A
190
B
197
C
203
D
206
Slide 10 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is het meest gebroken bot?
A
pols
B
sleutelbeen
C
teen
D
enkel
Slide 11 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 12 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 13 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
De appel valt niet ver van de
A
boom
B
brug
C
toren
D
struik
Slide 14 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Het komt voor de
A
smid
B
slager
C
bakker
D
winke;
Slide 15 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
In goede _____________ vallen.
A
kuil
B
aarde
C
stof
D
zand
Slide 16 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Een deskundige (inschakelen)
A
in de arm nemen
B
in de hand nemen
C
de hand reiken
D
polsen
Slide 17 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 18 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 19 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 20 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
