1A Samenvatting theme food kader

Food!
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Food!

Slide 1 - Tekstslide

Vocabulary
Leer alle woordjes uit je hoofd.

Je kunt oefenen met quizlet/blooket.

Slide 2 - Tekstslide

Vertaal: walgelijk
A
lovely
B
delicious
C
disgusting
D
smell

Slide 3 - Quizvraag

Vertaal: cadeau
A
cadeau
B
present
C
party
D
surprise

Slide 4 - Quizvraag

Vertaal: worstje
A
dish
B
worst
C
steak
D
sausage

Slide 5 - Quizvraag

Grammar: wel doen (bevel)

Slide 6 - Tekstslide

Hoe zeg je dat iemand moet gaan staan?
A
You stand up
B
Stand up!
C
Do you stand up?
D
Stand you up!

Slide 7 - Quizvraag

Hoe zeg je dat iemand zijn eten moet eten?
A
Eats your dinner!
B
You eat your dinner!
C
Eat your dinner!
D
Your dinner eat!

Slide 8 - Quizvraag

Grammar: niet doen

Slide 9 - Tekstslide

Hoe zeg je dat iemand niet mag zitten?
A
Sit no down!
B
Do sit no down!
C
Not sit down!
D
Don't sit down!

Slide 10 - Quizvraag

Hoe zeg je dat iemand niet mag praten?
A
No talk!
B
Don't talk!
C
Do talk not!
D
Talk not!

Slide 11 - Quizvraag

Grammar: present simple

Slide 12 - Tekstslide

SHIT!
I drink
You drink
He drinks
She drinks
It drinks
We drink
They drink
You drink

Slide 13 - Tekstslide

Present simple
He ..... (to call)
A
call
B
calls

Slide 14 - Quizvraag

(to dance) present simple
I ..... at the party.

Slide 15 - Open vraag

(to cry) present simple
The baby ..... .

Slide 16 - Open vraag

Vraagzinnen maken
Als je een vraag maakt van zinnen waar geen am/ are /is in staat 
Zet je do of does aan het begin van de zin
They eat an apple            Do they eat an apple? 
I sleep a lot         Do I sleep a lot?
We go to Spain          Do we go to Spain? 

Slide 17 - Tekstslide

2
Mary eats an apple
Het werkwoord : eats moet terug in de                                                             oorspronkelijke vorm              eat
Does Mary eat an apple?

Slide 18 - Tekstslide

They always watch a lot of television.
A
Do they always watch
B
does they always watch
C
do they always watches
D
does they always watches

Slide 19 - Quizvraag

Mary often eats pizza for lunch
A
Do Mary often eat
B
does Mary often eat
C
Do Mary often eats
D
does Mary often eats

Slide 20 - Quizvraag

This/That/These/Those
Dichtbij, 1 ding = this
Ver weg, 1 ding = that

Dichtbij, meerdere dingen = these
Ver weg, meerdere dingen = those

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

this,that,these,those
I prefer ... shoes here.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 23 - Quizvraag

.....dog over there is big
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 24 - Quizvraag

this, that, these, those
... colours look beautiful on you!
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 25 - Quizvraag

______ laptop over there is Sem's.
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 26 - Quizvraag

Meevoud
Meestal -s (geen komma!)           - >      dog - dogs 

-Y   wordt -ies                                     - >      hobby - hobbies

S-klank  -es                                        - >      box - boxes

-F / -FE  wordt -ves                          - >     wife - wives

Slide 27 - Tekstslide

Uitzonderingen
Sometimes a word changes on its own:
Tooth --> Teeth
Man --> Men
Woman --> Women
Mouse --> Mice
Child --> Children 

Slide 28 - Tekstslide

Wat is het meervoud van "house"?

Slide 29 - Open vraag

Wat is het meervoud van "coach?

Slide 30 - Open vraag

Wat is het meervoud van "scarf"?

Slide 31 - Open vraag

Wat is het meervoud van "baby"?

Slide 32 - Open vraag

Grammar: short yes/no answer

- Je begint met yes/no.

- Vervolgens herhaal je de persoon en het 1e werkwoord uit de 

   vraag.


Do you speak English?
> Yes, I do.
> No, I don't.  
 

Slide 33 - Tekstslide

Give the short answer:
Does he like pizza?
A
Yes, he do.
B
Yes, he does.
C
No, he don't
D
No, he doesn't.

Slide 34 - Quizvraag

Give the correct short answer
Are you happy?
A
Yes, I are.
B
No, I are not.
C
Yes, I am.
D
No, I am not.

Slide 35 - Quizvraag

Beantwoord de volgende zin:
Does she like you?

Slide 36 - Open vraag

Let's work
Maak zelfstandig de self-test (A en B) in Learnbeat.

Donderdag toets:
- words/vocabulary
- grammar

Slide 37 - Tekstslide