Zinsontleding

Zinsontleding
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zinsontleding

Slide 1 - Tekstslide

Zinsontleding


Redekundig  Taalkundig

Slide 2 - Tekstslide

Anna schrijft 

Slide 3 - Tekstslide

Anna | schrijft 
onderwerp      persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde   

Slide 4 - Tekstslide

Anna schrijft een brief

Slide 5 - Tekstslide

Anna | schrijft | een brief
onderwerp   persoonsvorm  lijdend voorwerp

Slide 6 - Tekstslide

Anna schrijft een brief aan de koning

Slide 7 - Tekstslide

Anna | schrijft | een brief | aan de koning
onderwerp   persoonsvorm  lijdend voorwerp   meewerkend voorwerp

Slide 8 - Tekstslide

Anna heeft een brief aan de koning geschreven

Slide 9 - Tekstslide

Anna | heeft | een brief | aan de koning | geschreven
onderwerp   persoonsvorm  lijdend voorwerp   meewerkend voorwerp          
werkwoordelijk gezegde: 'heeft geschreven'

Slide 10 - Tekstslide

ontleed de zinnen op je werkblad redekundig
werkwoordelijk gezegde (ww-gez)
alle werkwoorden in de zin samen

persoonsvorm (pv)
het werkwoord dat vooraan staat als je vragend maakt

onderwerp (ow)
wie/wat + werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp (lv)
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp

meewerkend voorwerp (mv)
aan/voor wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Slide 11 - Tekstslide

Anna heeft een brief aan de koning geschreven

Slide 12 - Tekstslide

Anna heeft een brief aan de koning geschreven
zelfstandig 
naamwoord
werkwoord
lidwoord
zelfstandig naamwoord
voorzetsel
lidwoord
zelfstandig naamwoord
werkwoord

Slide 13 - Tekstslide

Hij heeft haar brief gelezen

Slide 14 - Tekstslide

Hij heeft haar mooie brief gelezen
werkwoord
persoonlijk voornaamwoord 
bezittelijk voornaamwoord
zelfstandig naamwoord
werkwoord
bijvoeglijk
naamwoord

Slide 15 - Tekstslide

ontleed de zinnen op je werkblad taalkundig
lidwoord (lw)

voorzetsel (vz)

werkwoord (ww)

zelfstandig naamwoord (znw)
bijvoeglijk naamwoord (bnw)

persoonlijk voornaamwoord (pvw)

bezittelijk voornaamwoord (bvw)

Slide 16 - Tekstslide