vwo1 theorie h.1 verhalen over mensen

theorie  

Fictie (verhalen over mensen)

hoofdstuk 1
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

theorie  

Fictie (verhalen over mensen)

hoofdstuk 1

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het?
Voorbeelden
Fictie
verzonnen verhalen, bedoeld om je te vermaken.
leesboek, stripverhaal, film, gedicht, televisieserie, musical, toneelstuk
Non-fictie

Teksten en beelden over de werkelijkheid, met feiten over echte mensen en gebeurtenissen, niet verzonnen, bedoeld om je te informeren.

krantenbericht, tijdschriftartikel,
studieboek, informatief boek, journaal, documentaire, tekst op Wikipedia

Slide 2 - Tekstslide

fictie
non-fictie
gedicht
teksten over de werkelijkheid
verzonnen verhalen
doel:
informeren

tijdschriftartikel
stripverhaal
studieboek
doel:
vermaken

Slide 3 - Sleepvraag

hoofdpersonen
bijfiguren
De belangrijkste persoon in het verhaal (soms zijn er meer hoofpersonen in een boek).
Deze personen zijn minder belangrijk en je leert hen minder goed kennen dan de hoofdpersoon.
Deze persoon wordt uitgebreid beschreven. Je leert deze persoon van binnenuit kennen.
Een bijfiguur heeft een bepaalde rol in het verhaal. De bijfiguur kan een helper of tegenstander zijn.
Deze persoon heeft een belangrijk probleem of een opdracht of een doel.
Een helper helpt de hoofdpersoon bij het oplossen van zijn probleem.
Een tegenstander maakt het de hoofdpersoon vaak moeilijk.

Slide 4 - Tekstslide

Boy 7 Mirjam Mous

Slide 5 - Tekstslide


De ik-figuur in het boek Boy 7 is de hoofdpersoon. Hij heeft een groot probleem. Wat is dat probleem?

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Tekstslide


Welke bijfiguren leer je kennen in dit stukje. Wie zijn de helper(s) en wie de tegenstander(s)?

Slide 8 - Open vraag

Dit maakt een verhaal realistisch.
Dit maakt een verhaal minder realistisch.

Mensen lijken echt in wat ze denken, doen en zeggen.
Mensen lijken onecht in wat ze denken, doen of zeggen.
De omgeving lijkt echt.
De wereld is verzonnen.
Gebeurtenissen zijn in werkelijkheid ook mogelijk.
Gebeurtenissen zijn wel heel erg toevallig.
Er komen mensen en plaatsen in voor die echt (hebben) bestaan.
Er komen verzonnen wezens en fantasiefiguren in voor.
Problemen en oplossingen zijn zoals in het echte leven
Problemen en oplossingen zijn onvoorstelbaar.
De afloop van het verhaal is logisch en zou echt kunnen.
De afloop van het verhaal is te mooi om waar te zijn.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide


Hoe weet je meteen dat dit fragment gaat om een minder realistisch verhaal?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide


Noteer twee dingen die het verhaal realistisch maken.

Slide 13 - Open vraag

Maak de opdrachten op blz. 21, 22, 23 en 24 tot opdr.11.




Slide 14 - Tekstslide

Leeservaring beschrijven
Als je een verhaal leest, doet dat iets met je. Het maakt je vrolijk of nieuwsgierig. Wat de hoofdpersoon overkomt maakt je verdrietig of je maakt je ergens boos over. Het verhaal laat je even alles vergeten of verveelt je. Dit is je leeservaring. Die is voor iedereen anders. Beoordelingswoorden helpen je jouw leeservaring onder woorden te brengen en uit te leggen.
spannend
saai
laat me meeleven
doet me niets
maakt me nieuwsgierig naar de afloop
is voorspelbaar
laat me alles even vergeten
kan me niet boeien
geheimzinnig
helder
maakt me verdrietig
maakt me vrolijk
veel actie
gebeurt weing in
leest moeilijk
leest makkelijk

Slide 15 - Tekstslide

Personen beschrijven

Als je een persoon in een verhaal beschrijft, let je op:
1. het uiterlijk van de persoon (lichaam, gezicht, haar, kleding). Soms wordt er veel veel over
    gezegd, soms maar heel weinig.
2. belangrijke kenmerken (bijvoorbeeld leeftijd, gezondheid, arm of rijk).
3. de karaktereigenschappen die je ontdekt door te letten op wat iemand doet, zegt en denkt.


aardig
gemeen
verlegen
vrij
eigenwijs
gehoorzaam
piekert veel
zorgeloos
agressief
zoekt vrede
open, spontaan
gesloten, geremd
snel in paniek
kalm
angstig
dapper
voorzichtig
onvoorzichtig
opvliegend
beheerst zichzelf

Slide 16 - Tekstslide