In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
2.3 Tekstverbanden
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen
Je gaat zelfstandig en individueel deze lesson-up door.
Hiervoor heb je oortjes nodig!
Heb je geen oortjes mee? Dan ga je dit dus thuis doen... Schrijf de benodigde code voor deze lesson-up in je schrift, noteer deze opdracht in je agenda en ga nu lezen uit je papieren leesboek.
Slide 2 - Tekstslide
Je gaat zo een instructiefilmpje bekijken over tekstverbanden.
Kijk alleen het stukje van 1.11 min tot 1.20 min
Maak duidelijke aantekeningen
Zet boven de aantekeningen het nummer van de paragraaf (2.3) en het onderwerp van het filmpje (tekstverbanden)
Zet in je aantekeningen in ieder geval wat de volgende begrippen inhouden: tekstverbanden, signaalwoorden, opsommend, tijdsvolgorde en tegenstellend verband.
Noteer bij de drie verbanden ook telkens minimaal 3 signaalwoorden.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Leertekst lezen
Lees nu de leertekst op blz. 87 en vul je aantekeningen waar nodig aan.
Slide 5 - Tekstslide
Inleveren Maak een foto van je aantekeningen en lever die hier in.
Slide 6 - Open vraag
Wat houdt het begrip 'tekstverband' in?
A
signaalwoorden
B
opsomming
C
tegenstelling
D
De samenhang tussen woorden, zinnen, alinea's.
Slide 7 - Quizvraag
De schrijver springt in zijn tekst van de hak op de tak. Bevat deze tekst juist wel of juist geen samenhang?
A
Wel
B
Geen
Slide 8 - Quizvraag
De schrijver wil een opsomming in zijn tekst maken. Welke signaalwoorden kan hij gebruiken?
A
eerst, intussen, terwijl, toen.
B
om te binnen, en, daarnaast, ook.
C
maar, echter, evenwel, toch.
D
bijvoorbeeld, zoals, zo.
Slide 9 - Quizvraag
De schrijver wil een tegenstelling in zijn tekst maken. Welke signaalwoorden kan hij gebruiken?
A
eerst, intussen, terwijl, toen.
B
om te binnen, en, daarnaast, ook.
C
maar, echter, evenwel, toch.
D
bijvoorbeeld, zoals, zo.
Slide 10 - Quizvraag
De schrijver wil een tijdsvolgorde in zijn tekst aangeven. Welke signaalwoorden kan hij gebruiken?
A
eerst, intussen, terwijl, toen.
B
om te binnen, en, daarnaast, ook.
C
maar, echter, evenwel, toch.
D
bijvoorbeeld, zoals, zo.
Slide 11 - Quizvraag
Signaalwoorden zoeken
Kies een lesboek (ak / gs / bio) en ga op zoek naar signaalwoorden van een opsommend verband.
Welke signaalwoorden vind je? Wat wordt er opgesomd?
Schrijf dit op in je schrift.
Slide 12 - Tekstslide
Lever hier een foto in van je antwoord.
Slide 13 - Open vraag
Zoek signaalwoorden bij het verband 'tijdsvolgorde'
Pak weer een van je lesboeken en ga nu op zoek naar een of meer signaalwoorden bij het tekstverband 'tijdsvolgorde'.
Welke signaalwoorden heb je gevonden? Om welke gebeurtenis in de tijd gaat het hier?
Schrijf dit op in je schrift.
Slide 14 - Tekstslide
Lever hier een foto in van je antwoord.
Slide 15 - Open vraag
Zoek signaalwoorden van een tegenstellend verband
Pak nu je papieren leesboek erbij. Heb je dat niet mee? Kies dan voor een lesboek.
Ga op zoek naar signaalwoorden (1 á 2) van een tegenstellend verband.
Noteer de tegenstelling. Let op: dat zijn twee zaken die je noteert! De ene kant en de andere kant.
Noteer je antwoord in je schrift.
Slide 16 - Tekstslide
Maak hier een foto van je antwoord en lever dat in.
Slide 17 - Open vraag
En nu
Totdat we klassikaal de tekst op blz. 88 gaan lezen, ga je nog even zelf aan het werk:
Maak alvast opdr. 9 t/m 11 in je online boek (paragraaf 2.3).
Of lees alvast tekst 3 op blz. 88-89
Klaar? Ga lezen uit je leesboek.
Slide 18 - Tekstslide
Klassikaal tekst 3 lezen
Pak je papieren lesboek deel A en open dit op blz. 88.