Les 2 Lezen 2.3

Les 2 Lezen 2.3
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 2 Lezen 2.3

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
- Je leert (weer) wat feiten en meningen zijn en deze te herkennen;
- Je leert (weer) wat zoekend lezen is;
- Je leert tekstverbanden herkennen: opsommend, tegenstelling en tijdsvolgorde
- Je leert signaalwoorden herkennen. 

Slide 5 - Tekstslide

Lesprogramma
- Welkom (5 min)
- Lezen in leesboek (10 min)
- Terugblik en huiswerk (10 min)
- Uitleg: leesvaardigheid (10 min)
- Zelfstandig werken (20 min)
- Afsluiting (5 min)

Slide 6 - Tekstslide

Terugblik
Taaltoetsje
Feiten en meningen, de moeilijkewoordenwijzer en zoekend lezen


Slide 7 - Tekstslide

"levensgevaarlijk dus!"
Feit of mening?
A
Feit
B
Mening

Slide 8 - Quizvraag

Feit of mening:
Het is mooi weer vandaag.
A
Feit
B
Mening

Slide 9 - Quizvraag

Feit of mening:
Vandaag is het dinsdag.
A
feit
B
mening

Slide 10 - Quizvraag



Feit of mening?

A
mening
B
feit

Slide 11 - Quizvraag

Feit of mening:
Deze begrijpend lezen les is nu al leuk.
A
feit
B
mening

Slide 12 - Quizvraag

Huiswerk: Talent A 2.3 Lezen, opdrachten: 3, 4, 5, 6 en 7

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 3
a Er zijn verschillende manieren om de betekenis van een woord af te leiden uit de tekst. Welke had je zelf al ontdekt in hoofdstuk 1? Eigen antwoord.
b Waarom hoef je niet van elk moeilijk woord in een tekst de betekenis te weten?
Omdat je een tekst vaak ook kunt begrijpen zonder dat je de betekenis van een bepaald woord kent.
c Van welke moeilijke woorden in een tekst is het wel nodig om de betekenis te achterhalen?
Alleen van woorden die van belang zijn om de tekst te begrijpen, is het nodig om de betekenis te kennen.
d Noteer de betekenis van context. Welk stukje van de leertekst heb je nu toegepast?
De tekst in de buurt van het woord. Je hebt nu toegepast: Kijk of de schrijver een omschrijving geeft.
e De context kan op vier manieren informatie geven over de betekenis van een woord. Welke vier?
In de context kan: (1) een omschrijving staan, (2) een voorbeeld, (3) een synoniem of (4) informatie die een andere aanwijzing geeft.
f Stel, je wilt in een krant de uitslag van een sportwedstrijd vinden. Welke leesstrategie gebruik je dan? Leg je antwoord uit.
Zoekend lezen. Je leest niet de hele krant, maar zoekt alleen de pagina en het stukje tekst waar de uitslag staat.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide


Slide 19 - Tekstslide

Tekstverbanden
Tussen woorden, zinnen en alinea's bestaat een verband. Dit noemen we een tekstverband.
Zonder tekstverbanden is je tekst niet 'stevig'.

Slide 20 - Tekstslide

Tekstverband
In een (goede) tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen.
Die samenhang heet tekstverband, hierdoor kun je teksten beter begrijpen.
Je kunt verbanden vaak herkennen aan signaalwoorden.

Slide 21 - Tekstslide

Signaalwoorden
Tekstverbanden worden meestal aangegeven met signaalwoorden. Het is daarom belangrijk om bij het lezen te letten op deze signaalwoorden.

Slide 22 - Tekstslide

blz. 83

Slide 23 - Tekstslide

Opsommend tekstverband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeelden
opsommend:
noemt twee of meer tekstdelen.
ook, bovendien, daarnaast, zowel...als, ten eerste, ten slotte, tevens, om te beginnen, verder
Willem heeft veel hobby's. Hij verzamelt treintjes, maar hij spaart ook foto's van voetballers. Hij speelt bovendien gitaar. 

Slide 24 - Tekstslide

Tijdsvolgorde
Er zijn ook signaalwoorden die een tijdsvolgorde aangeven. Deze woorden vertellen je in welke volgorde gebeurtenissen plaatsvinden.

Signaalwoorden van de tijdsvolgorde:
eerst, intussen, vervolgens, daarna, voordat, nadat, toen, terwijl, zodra, ten slotte

Slide 25 - Tekstslide

Tegenstellend tekstverband
  • Tegenovergestelde zaken worden genoemd
  • Signaalwoorden: maar, echter, daarentegen, toch, hoewel, ondanks dat, aan de ene kant...aan de andere kant, daar staat tegenover

Slide 26 - Tekstslide

Welk tekstverband?
VOLGEND JAAR ga ik naar Spanje op vakantie.


Slide 27 - Tekstslide

Welk tekstverband?
Roos en Jan willen weer naar school; Bas daarentegen heeft geen zin.

Slide 28 - Tekstslide

Welk tekstverband?

Vroeger hield hij van pasta, tegenwoordig houdt hij meer van pizza.n.

Slide 29 - Tekstslide

Lezen tekst 2 op blz. 84
Opdracht 8, 9, 10, 11

Slide 30 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Pak je Plenda en noteer het volgende bij donderdag 23 november, het eerste uur: Talent A 2.3 Lezen, opdrachten: 13, 14, 15, 16, 17, 18
Je maakt eerst vraag 13 en gaat daarna pas de hele tekst nauwkeurig lezen.

Voor lezen is concentratie nodig, daarom werkt iedereen de eerste 10 minuten in stilte, daarna mag je heel zachtjes met je buurman overleggen.

Klaar: Ga dan verder lezen in je leesboek 

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide