- How to make a question in the past simple tense .
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
theme 6
Today we are going to learn:
- How to make a question in the past simple tense .
Slide 1 - Tekstslide
Past simple
Slide 2 - Tekstslide
Wanneer gebruik je de past simple?
Je gebruikt de past simple als iets in het verleden gebeurd is en afgelopen is.
In het Nederlands: De verleden tijd
Signaalwoorden om de verleden tijd te herkennen: Last year, yesterday, in 2019, an hour ago
Slide 3 - Tekstslide
Vorm
Je maakt de Past Simple door:
regelmatige werkwoorden ww+ed: walk > walked
2e rij onregelmatige ww: go > went
you can find all the irregular verbs on p.204
Slide 4 - Tekstslide
What is the past tense of: Go
A
gone
B
went
C
goed
D
goes
Slide 5 - Quizvraag
What is the past tense of: Tell
A
told
B
tolded
C
telled
D
tolt
Slide 6 - Quizvraag
What is the past tense of: Help
A
helping
B
helped
C
helps
D
help'd
Slide 7 - Quizvraag
Vraagzinnen(?)
Stap 1: Bij vraagzinnen begin je met: did.
Stap 2: Daarna komt het onderwerp.
Stap 3: gevolgd door het hele werkwoord.
Stap 4: Schrijf de rest van de zin op.
I talked to him yesterday: Did I talk to him yesterday? Let op dat je het hele werkwoord gebruikt, en dus niet de ww+ed uit de bevestigende zin.
They walked to the supermarket: Did they walk to the supermarket?
Slide 8 - Tekstslide
Omdat het hulpwerkwoord (“do” --> "did") al in de verleden tijd staat hoeft/mag het werkwoord NIET meer in de verleden tijd staan!
Je zegt dus: Did I work yesterday?
en NIET Did I worked yesterday?
Slide 9 - Tekstslide
Vragen met was/were/could
Als je een vraag wilt maken met was of were, zet je was/were of could vooraan de zin en een vraagteken achteraan:
He was very funny.
Was he very funny?
They could go to Spain last year.
could they go to Spain last year?
Slide 10 - Tekstslide
Het werkwoord “to be” heeft in de verleden tijd 2 vormen: was & were. Wanneer “was” of “were” in de zin staat kun je hier de vraag mee beginnen en heb je geen “did” nodig.
Bv. She was ill yesterday.
Was she ill yesterday?
En dus NIET: Did she is ill yesterday?
Slide 11 - Tekstslide
Form the question: 6. Susan bought a new car.
Slide 12 - Open vraag
Form the question: 2. She was sick.
Slide 13 - Open vraag
Form the question: 3. They lived in Boston.
Slide 14 - Open vraag
Form the question: 5. We were at the beach.
Slide 15 - Open vraag
Which sentence is correct? (?)
A
Did you like his new clothes?
B
Did you liked his new clothes?
C
Do you liked his new clothes?
D
Does you like his new clothes?
Slide 16 - Quizvraag
Vul de juiste vorm in: ___ Jake ___ a car last week?