Bezittelijke voornaamwoorden
Voorbeeld:
Is het jouw werk (= bijvoeglijk) of het hare (= zelfstandig)?
(!) Let in de 2de persoon enkelvoud goed op of je een persoonlijk of een bezittelijk voornaamwoord hebt: u vs. uw, jou vs. jouw
Wat doet u (= persoonlijk) met uw fiets (= bezittelijk)?
Ik hoop voor
jou (= persoonlijk) dat je
jouw (= bezittelijk) spullen vindt.