4.1 Feit, mening en argument

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Onderwerpen van deze les
  • Feiten
  • Meningen 
  • Argumenten

Slide 2 - Tekstslide

Oefenen met feit en mening
  • Je krijgt allemaal een memoblaadje
  • Schrijf een feit of een mening op over jezelf (wat anderen niet van je weten).
  • Je vouwt het blaadje dicht en geeft dit aan de docent
  • De docent leest een aantal blaadjes voor en de klas raadt van wie dit is en beoordeelt of het een feit of een mening is.

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen van vandaag
Aan het eind van deze les : 

  • ken je de begrippen : feit , mening en argument
  • kun je deze begrippen benoemen in een tekst
  • kun je zelf in tekst feiten, meningen en argumenten gebruiken


Slide 4 - Tekstslide

Welke van de onderstaande beweringen is een feit?
A
Bij 5 zomerse dagen (boven 25 gr), waarvan 3 aaneengesloten dagen van 30gr. of meer, spreken we van een hittegolf.
B
Groningen is natuurlijk een mooiere stad dan Leeuwarden.
C
Iemand die dagelijks een biertje drinkt, noemen we een alcoholist.
D
De toets Nederlands was echt heel moeilijk, bijna iedereen had een onvoldoende.

Slide 5 - Quizvraag

Feiten
Feiten zijn : 

  • Echt gebeurd
  • Waarneembaar
  • Te controleren
  • De waarheid 
  • Betrouwbaar

Slide 6 - Tekstslide

Feiten

Slide 7 - Tekstslide

De zin : "Spanje is een mooi vakantieland" is een:
A
Argument
B
Feit
C
Mening

Slide 8 - Quizvraag

Een mening 
  • Persoonlijke opvatting/idee
  • Uitgesproken gedachte

  •  Begint vaak met : Ik vind.......
  • Je kunt het hiermee EENS zijn. 
  • Je kunt het hiermee ONEENS zijn.

Slide 9 - Tekstslide

Het stemrecht moet worden verlaagd naar zestien jaar.
A
B

Slide 10 - Quizvraag

Argumenten
  • Omschrijving  WAAROM je het ergens mee eens bent.
  • Omschrijving WAAROM je het ergens mee oneens bent.

Slide 11 - Tekstslide

Geef een argument waarom je het hier WEL/niet mee eens bent?

Slide 12 - Open vraag

Argumenten
  • Een argument kun je bijvoorbeeld beginnen met : "omdat" of "want" bijvoorbeeld: 
  1. Ik ben het met deze stelling eens, omdat je op je 16e ook een mening hebt over maatschappelijke onderwerpen. 
  2. Ik ben het er niet mee eens, want jongeren hebben helemaal geen interesse in politiek en gaan toch niet stemmen.

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht

  • Wat : Maak  van lezen 4.1 : opdracht 1 en de examenopdracht
  • Tijd  : 20 minuten
  • Hoe : zelfstandig
  • Klaar : maak opdracht 2
timer
20:00

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Feit of mening?

Roken is ongezond.
A
Feit
B
Mening

Slide 16 - Quizvraag

Is de ondertitel een feit of
een mening?
A
feit
B
mening

Slide 17 - Quizvraag

Feiten zijn...
A
objectief
B
subjectief

Slide 18 - Quizvraag

Feit of mening?
De Brexit is niet goed voor Engeland.
A
Feit
B
Mening

Slide 19 - Quizvraag

Feit of mening?:
China is qua inwonersaantal het grootste land ter wereld.
A
Feit
B
Mening

Slide 20 - Quizvraag

Een feit is op waarheid te controleren.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een argument?
A
een argument is bewijsbaar
B
een argument is een reden waarom jij iets vindt

Slide 22 - Quizvraag

Hebben jullie hier nog vragen over?
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quizvraag

Volgende les 
4.2 Argumenten beoordelen

Slide 24 - Tekstslide