Grammatica les 2: Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde

Grammatica les 2: Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
Welkom 3 havo
Volg het stappenplan voor een goede start van de les.
Stap 1: Pak je schrift, boek en leesboek/mindmap en de laptop.
Stap 2: Doe de telefoons in de telefoontas.
Stap 3: Log in bij Lessonup.app met je eigen naam
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica les 2: Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
Welkom 3 havo
Volg het stappenplan voor een goede start van de les.
Stap 1: Pak je schrift, boek en leesboek/mindmap en de laptop.
Stap 2: Doe de telefoons in de telefoontas.
Stap 3: Log in bij Lessonup.app met je eigen naam

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen:
1. De panda is een grappig dier.
2. De panda doet gekke kunstjes.

Slide 2 - Open vraag

Leerdoelen
  • Ik kan van een enkelvoudige zin de persoonsvorm, het onderwerp en de zinsdeelstreepjes benoemen.
  • Ik kan van een enkelvoudige zin het werkwoordelijk of het naamwoordelijk gezegde benoemen. 

Slide 3 - Tekstslide

In deze les:
  • Lezen/werken aan de mindmap
  • Nakijken huiswerk les 1
  • Uitleg: Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
  • Oefenen werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde LessonUp.
  • Huiswerk: Oefenboek grammatica les 2: Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde.
  • Afronding: terugkijken op de les.

Slide 4 - Tekstslide

Lezen/werken aan de mindmap
H3A: Boek uit = werken aan de mindmap.
H3C: 10 minuten lezen in Overspoeld.

timer
10:00

Slide 5 - Tekstslide

Nakijken huiswerk les 1 opdr. 1
1. Tegenwoordig/ kan/ geen mens/ zonder/ zijn mobieltje.
Pv = kan
2. Desondanks/ hebben/ veel mensen/ een probleem /met die telefoons.
Pv = hebben
3. Ze/ vinden/ een telefoongesprek/ in veel situaties/ ongepast.
Pv= vinden
4. Je/ mag/ bijvoorbeeld/ niet/ met anderen/ bellen/ tijdens een trouwplechtigheid.
Pv = mag




Slide 6 - Tekstslide

Les 1 opdr. 1 zin 5 en 6
5. Bij het huwelijk van haar broer/ had/ Ellen/ haar telefoon/ niet/ uitgezet.
Pv = had
6. Het apparaat/ rinkelde/ luid/ tijdens het jawoord.
Pv = rinkelde


Slide 7 - Tekstslide

Les 1 opdracht 2 zin 1 t/m 3
1. In Duitsland/ lette/ een boer/ laatst/ onvoldoende/ op.
Pv= lette
Ow= een boer
2. Hij/ maakte/ met zijn tractor/ een verkeerde beweging.
Pv= maakte
Ow= Hij
3. De lading mest /viel /uit de kantelende aanhanger.
Pv= viel
Ow= de lading mest

Slide 8 - Tekstslide

Opdr. 2 zin 4 t/m 6
4. Precies naast de aanhanger/ reden/ een vader en zijn dochter/ in hun cabriolet.
Pv= reden
Ow= een vader en zijn dochter
5. Die twee /kregen /de hele lading /over zich heen.
Pv= kregen
Ow= Die twee
6. Een dag later /verscheen/ een artikel over dit vervelende voorval/ in de plaatselijke krant.
Pv= verscheen
Ow= een artikel over dit vervelende voorval



Slide 9 - Tekstslide

Uitleg: Werkwoordelijk gezegde = wg
Werkwoordelijk gezegde: Alle werkwoorden in de zin als het onderwerp iets doet.
Hoe noteer je het werkwoordelijk gezegde? (wg)
1. Noteer de persoonsvorm.
2. Noteer alle andere werkwoorden (je kunt ze vervoegen) + aan het of te (indien dat voor een werkwoord staat).
Voorbeeld: Mijn ouders en ik zijn in de vakantie te wandelen geweest in de bergen.
wg= zijn, te wandelen geweest

Slide 10 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde: ng
Naamwoordelijk gezegde: Alle werkwoorden in de zin + een eigenschap als het onderwerp iets is.
Let op: Een naamwoordelijk gezegde heeft nooit een lijdend voorwerp.
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit drie delen:
1. De persoonsvorm. Vaak is dat het koppelwerkwoord: Koppelt het onderwerp aan de eigenschap. Een vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen. Het koppelwerkwoord is vaak de persoonsvorm. Die noteer je ook!
2. Het naamwoordelijk deel: De eigenschap. Wat is het onderwerp? Het naamwoordelijk deel is een bijvoeglijk naamwoord.
3. Alle andere werkwoorden: Dit kan ook een koppelwerkwoord zijn. 

Slide 11 - Tekstslide

Zij zou naar hier moeten komen. Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quizvraag

Ontleed de volgende zin(pv, ow, wg/ng): De leraar zou blij zijn geweest met de resultaten van de toets woordenschat.

Slide 13 - Open vraag

Huiswerk instructie
Wat: Maken in je boekje: les 2.
Hoe werk je: Je werkt in stilte.
Hulp: Na 3 minuten help ik je
Tijd: Tot 3 minuten voor het einde van de les.
Klaar: Lees verder in je boek. (H3C leest t/m blz. )

Slide 14 - Tekstslide

Terugblik op de les
1. Welke zinsdelen zijn makkelijk te vinden?
2. Welke zinsdelen zijn nog lastig?
3. Wat kan jij er aan doen om dit te verbeteren?
4. Wat kan ik eraan doen om jou te helpen?

De volgende: lv, mv, bwb

Slide 15 - Tekstslide