Grammatica: Lijdend voorwerp

Grammatica: Lijdend voorwerp
Welkom 2HF
Volg het stappenplan, dan maken we er een leuke les van.
Stap 1: Doe de telefoon in de telefoontas.
Stap 2: Pak je boek, schrift, leesboek en laptop.
Stap 3: Log in bij LessonUp met je eigen naam
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica: Lijdend voorwerp
Welkom 2HF
Volg het stappenplan, dan maken we er een leuke les van.
Stap 1: Doe de telefoon in de telefoontas.
Stap 2: Pak je boek, schrift, leesboek en laptop.
Stap 3: Log in bij LessonUp met je eigen naam

Slide 1 - Tekstslide

Noteer pv, ow en zet zinsdeelstreepjes.
Josita wil Emile voor zijn verjaardag een boormachine geven.

Slide 2 - Open vraag

Wat ga je doen?
Leerdoel: Ik kan het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp in een zin vinden.
Hoe bereik je dit doel?
  • Lezen
  • Nakijken huiswerk: De brug opdracht 1 en 2.
  • Uitleg: Werkwoordelijk gezegde + Lijdend voorwerp
  • Oefenen: Lijdend voorwerp op het bord.
  • Huiswerk: Online oefening in SOM: Werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp

Slide 3 - Tekstslide

Lezen in je leesboek
Je leest 10 minuten in je leesboek.
Boek uit: Fictieopdracht --> boekverslag.

timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Antwoorden de Brug opdr 1.
1. Tegenwoordig/ kan/ geen mens/ zonder/ zijn mobieltje.              Pv = kan
2. Desondanks/ hebben/ veel mensen/ een probleem /met die telefoons.          Pv = hebben
3. Ze/ vinden/ een telefoongesprek/ in veel situaties/ ongepast.         Pv= vinden
4. Je/ mag/ bijvoorbeeld/ niet/ met anderen/ bellen/ tijdens een trouwplechtigheid.     Pv = mag
5. Bij het huwelijk van haar broer/ had/ Ellen/ haar telefoon/ niet/ uitgezet.    Pv = had
6. Het apparaat/ rinkelde/ luid/ tijdens het jawoord.      pv = rinkelde






Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 2
1. In Duitsland/ lette/ een boer/ laatst/ onvoldoende/ op.
Pv= lette
Ow= een boer
2. Hij/ maakte/ met zijn tractor/ een verkeerde beweging.
Pv= maakte
Ow= Hij
3. De lading mest /viel /uit de kantelende aanhanger.
Pv= viel
Ow= de lading mest

Slide 6 - Tekstslide

Vervolg opdracht 2
4. Precies naast de aanhanger/ reden/ een vader en zijn dochter/ in hun cabriolet.
Pv= reden
Ow= een vader en zijn dochter
5. Die twee /kregen /de hele lading /over zich heen.
Pv= kregen
Ow= Die twee
6. Een dag later /verscheen/ een artikel over dit vervelende voorval/ in de plaatselijke krant.
Pv= verscheen
Ow= een artikel over dit vervelende voorval

Slide 7 - Tekstslide

Uitleg: werkwoordelijk gezegde = wg
Werkwoordelijk gezegde: Alle werkwoorden in een zin.
  • De persoonsvorm hoort bij het wg.
  • is aan het wandelen = wg
  • Wij hadden dat moeten slopen = wg
  • Hij heeft het te hangen = wg

Slide 8 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp: de persoon die iets overkomt of het voorwerp dat iets ondergaat.
In een zin met een naamwoordelijk gezegde heb je nooit een lijdend voorwerp.
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
1. Zoek de pv, zet zinsdeelstreepjes, zoek het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde.
2. Stel jezelf de vraag: Wat of wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Slide 9 - Tekstslide

Benoem het lijdend voorwerp van de zin: Marieke heeft vorige week een nieuwe fiets gekocht

Slide 10 - Open vraag

Ontleed de volgende zin helemaal
Roodkapje slaat de wolf met een stok in het bos./
pv:
ow:
wg:
lv: 

Slide 11 - Tekstslide

Huiswerk
Maken: Oefening: werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.
SOM, Huiswerk maandag.

Slide 12 - Tekstslide