Fictie 3

Fictie 3
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Fictie 3

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het einde van de les weet je....


* wat in Fictie, ruimte en tijd betekenen
* wat een vertelperspectief is

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruimte
De ruimte is de plaats waar gebeurtenissen in proza en poëzie zich afspelen. De ruimte bepaalt deels de sfeer en de spanning.


Daarnaast kan de ruimte een symbolische functie
hebben.



Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Met 'de ruimte'
in een verhaal wordt bedoeld:
A
hoeveel tijd het kost om te lezen.
B
de omgeving waar het plaatsvindt.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar draagt de ruimte aan bij?
A
hoofdpersoon beter leren kennen
B
sfeer
C
achtergrondinformatie

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is hier GEEN voorbeeld van ruimte in een verhaal?
A
Vertrouwensband
B
School
C
Stad
D
Italië

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertelde tijd
De tijd die in een verhaal voorbijgaat, noem je de vertelde tijd.

De vertelde tijd in verhalen kan wisselen van slechts een paar uur tot tientallen jaren.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de vertelde tijd?
A
De tijd die nodig is om een verhaal te lezen.
B
Het aantal pagina's.
C
De tijd die in het verhaal voorbijgaat.
D
Een jaar.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De tijd die voorbijgaat in een verhaal wordt de vertelde tijd genoemd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de vertelde tijd van het verhaal?
A
1940-1945
B
103 blz.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De vertelde tijd in een verhaal is:
A
de tijd die in een verhaal verstrijkt
B
de tijd die je erover doet om het verhaal te lezen
C
het aantal bladzijdes
D
hetzelfde als de verteltijd

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De hoofdpersoon maakt een ontwikkeling door. 
Hebben de personages telefoons?
Speelt het verhaal zich af op een school?
Tijd
Ruimte
Personages

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opfrissen begrippen verhaalanalyse
Verteltijd
Vertelde tijd
De tijd die het kost om een verhaal (voor) te lezen (aantal blz.)
De totale tijd die binnen het verhaal verstrijkt (1 jaar, 2 maanden enz.)

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tijd
De verhalen spelen in een bepaalde tijd. De schrijver kan het noemen (1940), maar de schrijver kan ook een aanwijzing geven ('De Duitsers vielen ons land binnen')

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vertelperspectief
Als je een verhaal leest, wordt het verhaal aan jou gepresenteerd vanuit een bepaald standpunt. Dit noem je het vertelperspectief.
Je kent de volgende vertelperspectieven:
  • Ik vertelperspectief
  • Hij/Zij vertelperspectief
  • Alwetend vertelperspectief

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • ik-verteller:
Je ziet alles door de ogen van de ik. Dat levert een subjectief beeld op. Je weet als lezer niet meer dan de ik-verteller. Je leert de ik-persoon heel goed kennen.

  • hij/zij-verteller
Ook hier zie je alles door de ogen van één persoon. Nu wordt de hij-/zij-vorm gebruikt. Ook dit perspectief levert een subjectief beeld op.

  • alwetende verteller
De verteller maakt geen onderdeel uit van het verhaal. Je weet als lezer meer dan de personages. Meestal vertelt de alwetende verteller beschrijvend; hij is doorgaans objectief.

Slide 16 - Tekstslide

Welk verhaalperspectief kent het verhaal 'Asiel'?
De alwetende verteller
A
weet niks en neemt deel aan het verhaal
B
weet alles en neemt deel aan het verhaal
C
weet niks en neemt geen deel aan het verhaal
D
weet alles en neemt geen deel aan het verhaal

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De alwetende verteller is onbetrouwbaar.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een bord spaghetti 
Adriaan van Dis (1984) 
Muller was hinderlijk keurig. Hij zag er altijd uit of hij zojuist van de stomerij kwam, broek vlekkeloos in de plooi, regenjas opgesteven, blauwe blazer ongekreukt en zijn lippen in een glimlach geperst. Niemand mocht zich aan hem storen. Hij wilde een onberispelijke indruk maken. Muller was beleefd, hij knikte altijd begrijpend als een ander wat betoogde, ja als het ja moest zijn, soms nee. Een vertegenwoordiger mag nooit opvallen, vond hij. Vaak wisten de mensen met wie hij onderweg te maken had, niet eens of hij komen moest of al was langs geweest. 



Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk vertelperspectief zie je hier?
A
ik-verteller
B
hij/zij-verteller
C
alwetende verteller

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De kroongetuige
Maarten 't Hart
‘Kijk’, zei ik, ‘het is niet één valbijl, maar er zijn vier mesjes, twee die naar beneden scharen en twee die naar boven scharen, een rat wordt vier keer zo snel onthoofd als met een gewone guillotine, het is gebeurd voor hij het zelfs maar gemerkt heeft,’ en ik liet de mesjes speels op en neer bewegen en het zonlicht flikkerde op het glanzende, roestvrije staal. Het was alsof ik een kunstwerk demonstreerde. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk vertelperspectief zie je hier?
A
ik-verteller
B
hij/zij-verteller
C
alwetende verteller

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De alwetende verteller is een verteller die geen personage in het verhaal is, maar wel alles weet.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Einde van een verhaal
Een schrijver kan een verhaal eindigen met een open of gesloten einde. Een open einde betekent dat je nog niet weet hoe het verhaal afloopt. Je hebt niet op alle vragen antwoorden gekregen. 
Bij een gesloten einde weet je hoe het verhaal eindigt en hoe het met de personen afloopt.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De hoofdpersoon maakt een ontwikkeling door. 
Hebben de personages telefoons?
Speelt het verhaal zich af op een school?
In het boek staat dat zij iets doet. 
Tijd
Ruimte
Perspectief
Personages

Slide 25 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies