9.1.1 Een inkomen verdienen

Hoofdstuk 9
 
Goede tijden, slechte tijden

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 9
 
Goede tijden, slechte tijden

Slide 1 - Tekstslide

impact van Corona op economie
wat zien we nu gebeuren?
Wat kan overheid of centrale bank doen?
onrust, vertrouwen valt weg
wat is het gevolg?
wat is het gevolg?

Slide 2 - Tekstslide

Welke gevolgen hebben de lockdowns gehad voor de Nederlandse economie?

Slide 3 - Open vraag

Wat heeft de overheid gedaan om deze gevolgen te beperken?

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Link

Impact van Corona op economie
wat zien we nu gebeuren?
Wat kan overheid of centrale bank doen?
onrust, vertrouwen valt weg
wat is het gevolg?
bestedingen en consumptie nemen af
wat is het gevolg?
bedrijven komen in financiele problemen, enz. recessie
overheid: vertrouwen door aan te geven dat er voldoende geld is

overheid: zelf besteden


CB: financiering verruimen

Slide 6 - Tekstslide

Op welke manieren kan een persoon allemaal geld verdienen?

Slide 7 - Open vraag

Op welke manieren kunnen bedrijven geld verdienen?

Slide 8 - Open vraag

inkomen / geld verdienen

Slide 9 - Woordweb

Op welke manieren kan de overheid geld verdienen?

Slide 10 - Open vraag

Hoofdstuk 9
paragraaf 1: Inkomen verdienen, Bruto Binnenlands Product

paragraaf 2: De verdeling van inkomen

paragraaf 3: Goede en slechte tijden in de economie


Slide 11 - Tekstslide

Periode 4
Kiezers: H

Slide 12 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je weet hoe bedrijven waarde toevoegen;
- je kan berekenen hoeveel waarde bedrijven toevoegen;
- je weet weer wat het Bruto binnenlands product is.


Slide 13 - Tekstslide

Bedrijfskolom
  • De weg die een product aflegt van grondstof 
tot eindproduct is voor te stellen met de 
bedrijfskolom. -->

  • Tussen de schakels van een bedrijfskolom
bevindt zich een markt

Slide 14 - Tekstslide

Waarde toevoegen
  • De toegevoegde waarde (per product) is de verkooppprijs van het product min de ingekochte goederen en diensten die nodig waren om het product te produceren.
  • De totale toegevoegde waarde van het product is de optelsom van de toegevoegde waardes van de graanboer, meelfabriek, broodfabriek en de supermarkt.
  • De koper van het eindproduct betaalt uiteindelijk de totaal toegevoegde waarde


Formule: Verkoopwaarde - Inkoopwaarde - Kosten van overige diensten benodigd voor productie

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Bedrijfskolom
Hieronder staat een aantal bedrijven uit twee verschillende bedrijfskolommen. Zet ze in de juiste kolom
Bedrijfskolom 1
Bedrijfskolom 2
Aardappelboer
katoenimporteur
Chipsfabriek
 weverij
Supermarkt
textielfabriek
katoenplantage
 spinnerij
 herenmodezaak

Slide 18 - Sleepvraag

Werktijd - Paragraaf 9.1
Oefenen toegevoegde waarde:
Opdracht 2, 3 en 4
timer
7:00

Slide 19 - Tekstslide

Bedrijfskolom
Bedrijfskolom
Bedrijfskolom van brood.

Slide 20 - Tekstslide

Bedrijfskolom
Hieronder staat een aantal bedrijven uit twee verschillende bedrijfskolommen. Zet ze in de juiste kolom
Bedrijfskolom 1
Bedrijfskolom 2
houtzagerij
katoenimporteur
meubelwinkel
 weverij
meubelfabriek
textielfabriek
bosbouwer
katoenplantage
  houtimporteur
 spinnerij
 herenmodezaak

Slide 21 - Sleepvraag

TW --> uitbetaling primaire inkomens
Verkoopwaarde - inkoopwaarde = TW

Vanuit die TW betaalt een ondernemer de beloningen van de productiefactoren (primaire inkomens) uit:
  • Rente (Kapitaal)
  • Loon (Arbeid)
  • Pacht (Natuur)
  • WINST (Ondernemerschap)

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Link

Bruto Binnenlands product(Bbp):

De totale toegevoegde waarde van alle producenten in het land

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Huiswerk opgaven 
Nu maken: opgaven 1 tot en met 6
(bladzijde 244 - 245)

Huiswerk: de overige opdrachten.

Begin nu aan opgave 1 en 4.
Over 10 minuten behandelen we klassikaal opgave 1 en 4a

Slide 27 - Tekstslide

zie opgave 5.
de toegevoegde waarde van de cafe houder is?
A
70.000 euro
B
82.000 euro
C
88.000 euro
D
100.000 euro

Slide 28 - Quizvraag

lesdoelen gehaald?
- Je weet hoe bedrijven waarde toevoegen;
- je kan berekenen hoeveel waarde bedrijven toevoegen;
- je weet weer wat het Bruto binnenlands product is.

Slide 29 - Tekstslide

volgende les:
we gaan verder met het Bruto binnenlands product
  1. Bbp en inkomen
  2. Economische groei
  3. Bbp en de welvaart

Slide 30 - Tekstslide