Week 6, les 3, 1hv

Welkom bij 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • huiswerk bespreken
  • leerdoelen benoemen
  • theorie
  • opdrachten maken 

Slide 2 - Tekstslide

Na deze les
Aan het eind van deze les:

  • kan je de persoonsvorm en de zinsdelen in een zin vinden
  • kan je zinnen in zinsdelen verdelen

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Cursus 5 Grammatica

§ 1 ZD Persoonsvorm en zinsdelen
Opdracht 4,5,6 (blz 205)

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Persoonsvorm onthoud:
3 manieren:
1. vraagproef
2. tijdproef
3. getalsproef

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
De persoonsvorm is altijd één woord.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Zinsdelen onthoud:
Verander een paar keer de volgorde van de zin. Er zijn dan twee manieren om te zien welke woorden samen een zinsdeel vormen.

Manier 1: probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten. Die woorden zijn samen een zinsdeel.

Manier 2: kijk welke woorden altijd in dezelfde volgorde naast elkaar blijven staan. Die woorden zijn samen een zinsdeel.

Voor de persoonsvorm staat nooit meer dan één zinsdeel.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag
Online
Cursus 5 Grammatica
§ 1 ZD Persoonsvorm en zinsdelen 
oefentoets Grammatica § 1 

Slide 11 - Tekstslide

Nakijken
Online
Cursus 5 Grammatica
§ 1 ZD Persoonsvorm en zinsdelen
oefentoets Grammatica § 1 

Slide 12 - Tekstslide

Onderwerp
Zinnen bestaan uit zinsdelen. Het onderwerp (ow) is zo’n zinsdeel.
Vrijwel iedere zin heeft een onderwerp.
Het onderwerp is vaak iemand of iets die iets doet: de jongen, de boom, de auto, het weer, de brandweermannen.

Slide 13 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp
  1. Zoek de persoonsvorm.                                                                                                                                 Vanmorgen heeft mijn zus bij de bakker een brood gekocht. 
  2. Zet streepjes tussen de zinsdelen van de zin.                                                                                 Vanmorgen / heeft / mijn zus / bij de bakker / een brood / gekocht. 
  3. Vraagproef: wie (of wat) + persoonsvorm?                                                                                                               Wie heeft?  antwoord op die vraag is de persoonsvorm. 
        Antwoord = mijn zus --> is dus onderwerp.
4. Getalsproef: verander persoonsvorm van getal, zinsdeel dat mee verandert is onderwerp

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeelden
Volkomen onverwachts sprong hij van zijn paard.

1. persoonsvorm = sprong
2. Volkomen onverwachts / sprong / hij / van zijn paard.
3. Stel de vraag: wie sprong?
4. onderwerp = hij.

De hond sluipt door het bos.
1. persoonsvorm = sluipt
2. De hond / sluipt / door het bos.
3. Verander van getal: sluipen? De hondEN sluipen door het bos.
4. onderwerp = de hond.



Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag
Cursus 5 Grammatica online 
§ 3 ZD Onderwerp
Opdracht 1 en 2 (blz 208)

Slide 16 - Tekstslide

Vragen?
Zijn er nog vragen over deze les?

Slide 17 - Tekstslide

Je weet nu
  • hoe je de persoonsvorm en de zinsdelen in een zin vinden

Slide 18 - Tekstslide

Einde les
Huiswerk

Cursus 5 Grammatica online
§ 3 ZD Onderwerp
Opdracht 1 en 2 (blz 208)

Slide 19 - Tekstslide