Volkomen onverwachts sprong hij van zijn paard.
1. persoonsvorm = sprong
2. Volkomen onverwachts / sprong / hij / van zijn paard.
3. Stel de vraag: wie sprong?
4. onderwerp = hij.
De hond sluipt door het bos.
1. persoonsvorm = sluipt
2. De hond / sluipt / door het bos.
3. Verander van getal: sluipen? De hondEN sluipen door het bos.
4. onderwerp = de hond.