1B3 - HOE gebruik je het woordenboek?

Welkom!                          
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!                          

Slide 1 - Tekstslide

doelen
1) Ik weet hoe een woordenboek in elkaar zit.
2)Ik kan woorden op de goede volgorde zetten.
3)Ik kan bedenken DAT ik een woord moet veranderen om op de zoeken.
4) Ik kan bedenken HOE ik een woord moet veranderen om op de zoeken.

Slide 2 - Tekstslide

Hoe staan de woorden in een woordenboek op volgorde?

Slide 3 - Woordweb

De woorden staan op alfabet
A eerst en als laatste Z

Zeg tegen elkaar het alfabet op: in tweetallen
Lukt dat nu?

Slide 4 - Tekstslide

Zet de volgende woorden in alfabetische volgorde
boeren
baby
echo
kwik
eb
legende

Slide 5 - Sleepvraag

DUS:
Je kijkt naar de eerste letter.
Zijn de eerste letters hetzelfde, dan kijk je naar de tweede:
Appel
Aardbei
Dus eerst aardbei, dan appel

Slide 6 - Tekstslide

en als de eerste 2 hetzelfde zijn
kijk je naar de derde letter:
aardbei
aandeel
aanvragen
Of je moet zelfs nog verder kijken!
aandeel - aanvragen - aardbei
De n is eerder dan de r, d is eerder dan v

Slide 7 - Tekstslide

Zet de woorden in alfabetische volgorde
Tafel
Thee
Theekopje
Pen
Toets

Slide 8 - Sleepvraag

Opdracht in twee groepen
(iedereen krijgt een klein papier)

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 1
Schrijf op jouw briefje een woord dat begint met de letter 

L

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 1
Leg de woorden van jouw groep op volgorde van het alfabet.

Welke groep is als eerste klaar?

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 2
Schrijf op jouw briefje een woord dat begint met de letters

ME

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 2
Leg de woorden van jouw groep op volgorde van het alfabet.

Welke groep is als eerste klaar?

Slide 13 - Tekstslide

Je zoekt het woord in de eenvoudigste vorm.

'De leerlingen maken een toets'. 

leerlingen --> leerling 


Slide 14 - Tekstslide

Je zoekt het woord op het hele werkwoord
'Whatsapp concurreert met Telegram.'

concurreert --> concurreren

Slide 15 - Tekstslide

Je zoekt het woord op de kortste vorm.
'De directeur is een sympathieke man.'

sympathieke --> sympathiek

Slide 16 - Tekstslide

Welk woord zoek je op in het woordenboek als je het woord 'paddestoelen' wilt weten?

Slide 17 - Open vraag

Welk woord zoek je op in het woordenboek als je het woord 'aardige' wilt weten?

Slide 18 - Open vraag

1) Ik weet hoe een woordenboek in elkaar zit.
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 19 - Poll

3)Ik kan woorden op de goede volgorde zetten.
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 20 - Poll

5) Ik kan bedenken HOE ik een woord moet veranderen om op de zoeken.
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 21 - Poll

Aan het werk!
Taalcompleet: 
opdracht 45 en 46 
(pagina 56)

Slide 22 - Tekstslide