1V NN H1-6 Grammatica: zinsontleding

Nederlands
B1b
21 mei
Haa
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
B1b
21 mei
Haa

Slide 1 - Tekstslide

Leesboek...
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling Grammatica: 
Zinsdelen

Slide 3 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer? 

Slide 4 - Tekstslide

PV, zinsdelen, werkwoordelijk gezegde en onderwerp

Leerdoelen:
Ik kan de persoonsvorm, de zinsdelen, het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp vinden in een zin.

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm
- Is altijd een handeling
- Wordt uitgevoerd door het onderwerp
- Vraagproef, Getalproef en tijdproef

Slide 6 - Tekstslide

Zinsdelen
  • Probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten. Die woorden zijn samen een zinsdeel. Voor de persoonsvorm kan namelijk maar één zinsdeel staan.
  • Kijk welke woorden altijd in dezelfde volgorde bij elkaar blijven staan als je de woordvolgorde in de zin verandert. Die woorden zijn samen een zinsdeel.

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
- Alle werkwoorden in een zin

Slide 8 - Tekstslide

Onderwerp
- Wie/wat + pv = onderwerp
- Kan je vinden door de getalproef

Slide 9 - Tekstslide

Uit hoeveel delen bestaat de basiszin met de persoonsvorm 'rennen'?
A
2
B
3
C
4

Slide 10 - Quizvraag

Uit hoeveel delen bestaat de basiszin met de persoonsvorm 'overhandigen'?
A
2
B
3
C
4

Slide 11 - Quizvraag

Lijdend voorwerp
- Is nodig om de handeling (persoonsvorm) uit te voeren
- Voert de handeling (persoonsvorm) zelf niet  uit
- Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
Voorbeeld: Hij geeft haar een bloem
Wie/wat geeft hij haar? Antwoord: een bloem

Slide 12 - Tekstslide

Benoem het lijdend voorwerp:
De burgemeester overhandigt de prijs aan de wielrenner.
A
De burgemeester
B
Overhandigt
C
De wielrenner
D
De prijs

Slide 13 - Quizvraag

Uitleg:
Wie/wat overhandigt de burgemeester (aan de wielrenner)? Antwoord: de prijs

Slide 14 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
- Persoonsvorm vraagt om iets/iemand die iets ontvangt
- Aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
Voorbeeld: De jarige bood de gasten een stukje taart aan.
Aan wie + bood aan + de jarige + een stukje taart?
Antwoord: De gasten

Slide 15 - Tekstslide

Benoem het meewerkend voorwerp:
De docent gaf haar leerlingen een extra les over grammatica.
A
Een extra les
B
De docent
C
haar leerlingen
D
over grammatica

Slide 16 - Quizvraag

Uitleg
Aan wie/wat gaf de docent een extra les?
Antwoord: haar leerlingen

Slide 17 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
- Vertellen iets over de handeling (persoonsvorm)
- Waar/wanneer/waarom/hoeveel etc.
- Begint vaak met een voorzetsel
- Zijn zinsdelen die je (soms) gemakkelijk weg kunt laten

Slide 18 - Tekstslide

Benoem de bijwoordelijke bepaling:
Voor zijn diploma heeft Laurens een scooter gekregen.

A
Laurens
B
Een scooter
C
Voor zijn diploma
D
Gekregen

Slide 19 - Quizvraag

Uitleg:
- Geeft antwoord op vraag: waarvoor heeft laurens een scooter gekregen?
- Moeilijk? Probeer eerst de andere zinsdelen te vinden. 

Slide 20 - Tekstslide

Benoem de bijwoordelijke bepaling:
Zij heeft al haar apparatuur bij Blokker gekocht.

A
zij
B
al haar apparatuur
C
bij Blokker
D
gekocht

Slide 21 - Quizvraag

Benoem de bijwoordelijke bepalingen:
Gisteren zouden wij op het pleintje gaan skaten.

A
wij
B
op het pleintje
C
skaten
D
gisteren

Slide 22 - Quizvraag

Wat vind je nog lastig van grammatica zinsontleding?

Slide 23 - Open vraag

Maken..
Cursus 5 - paragraaf 11 - Bijwoordelijke bepaling
opdracht 1 t/m 4

Cursus 5 - zinsdelen - mixopdrachten

Slide 24 - Tekstslide

klaar...

Leesboek..
Werken aan ander vak...

Slide 25 - Tekstslide