Reflecteren STARRT, STRAK, Korthagen

Reflectieverslag
STARRT
STRAK
Korthagen
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
MentorlesMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Reflectieverslag
STARRT
STRAK
Korthagen

Slide 1 - Tekstslide

Wat betekent "reflecteren" volgens jou?

Slide 2 - Open vraag

Waarvoor staat STARRT?

Slide 3 - Open vraag

STARRT
De STARRT methode is een methode die helpt bij reflecteren, en staat achtereenvolgens voor: Situatie, Taak, Actie, Resultaat, Reflectie, Transfer.

 
We gebruiken de STARRT methode om een persoonlijk verslag te maken. Hierbij neem je een gebeurtenis (situatie) en werk je deze volgens het STARTT stappenplan uit. Het kan een gebeurtenis zijn waarin iets gebeurde dat een probleem opleverde waar je niet direct uitkwam. Of misschien was het juist een gebeurtenis waarbij je iets deed dat je normaal niet deed. Dat wat je deed pakte misschien goed uit of het zorgde misschien er voor dat er iets helemaal mis ging.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

STARRT
1. Situatie: kun je een situatie, of terugblik op je functioneren van 1 dag, beschrijven waarin je bv een leerdoel hebt ingezet?
2. Taak: wat was precies je taak in de situatie?
3. Actie: welke acties heb je ondernomen?
4. Resultaat: wat was het resultaat van je acties?
5. De tweede ‘R’ staat voor Reflectie. Door te reflecteren verbind je conclusies aan je handelen.
6. Transfer: naar aanleiding van je reflectie bekijk je dan wat je de volgende keer in een vergelijkbare situatie zou doen. Feitelijk verdiep je hiermee je reflectieproces..

Slide 6 - Tekstslide

STRAK
De STRAK is een methode die kan worden toegepast in het kader van examinering.

 
Hiermee kan de examenkandidaat komen tot verantwoording op basis van toegepaste kennis op het juiste beheersingsniveau.

Slide 7 - Tekstslide

Wat betekent "reflecteren" volgens jou?

Slide 8 - Open vraag

Situatie
Vertel kort de situatie waarin je succesvol bent geweest in …( het criterium / de criteria) binnen het werkproces …(nog in te vullen.)
Taak
Wat is jouw taak?
Wat is jouw rol of verantwoordelijkheid?
Wat is jouw doel?
Resultaat
Wat is het resultaat van jouw handelen?
Aanpak
Hoe heb je dat aangepakt in die situatie?
(De examinator bevraagt letterlijk het criterium binnen het werkproces.)

Keuzes
Welke keuzes heb je gemaakt?
Met welke bedoeling heb je zo gehandeld?
Wat is daarin belangrijk? Welke afweging heb je gemaakt? Wat zegt het protocol/ het plan over deze situatie? Welke afspraken zijn in het team gemaakt over deze situatie?
Welke theorie heb je toegepast in deze situatie? Welke visie heeft de instelling / bedrijf hierop? Welke analyse heb je gemaakt in deze situatie?  Welke conclusie(s) heb je getrokken?
Welke oplossingen of verbetervoorstellen heb jij gegeven?
Wat maakt dat je hiervoor gekozen hebt?

Slide 9 - Tekstslide

Situatie
Vertel kort de situatie waarin je succesvol bent geweest in …( het criterium / de criteria) binnen het werkproces …(nog in te vullen.)
Taak
Wat is jouw taak?
Wat is jouw rol of verantwoordelijkheid?
Wat is jouw doel?
Resultaat
Wat is het resultaat van jouw handelen?
Aanpak
Hoe heb je dat aangepakt in die situatie?
(De examinator bevraagt letterlijk het criterium binnen het werkproces.)

Keuzes
Welke keuzes heb je gemaakt?
Met welke bedoeling heb je zo gehandeld?
Wat is daarin belangrijk? Welke afweging heb je gemaakt? Wat zegt het protocol/ het plan over deze situatie? Welke afspraken zijn in het team gemaakt over deze situatie?
Welke theorie heb je toegepast in deze situatie? Welke visie heeft de instelling / bedrijf hierop? Welke analyse heb je gemaakt in deze situatie?  Welke conclusie(s) heb je getrokken?
Welke oplossingen of verbetervoorstellen heb jij gegeven?
Wat maakt dat je hiervoor gekozen hebt?

Slide 10 - Tekstslide

Korthagen
Bij het professioneel ontwikkelen heb je input nodig: kennis uit diverse bronnen. Eén van deze bronnen is die van je eigen ervaringen. Als je betekenis geeft aan je ervaringen, hiervan leert en het omzet in handelen, maak je een ontwikkeling door.

Slide 11 - Tekstslide

fase 1 en 2
Fase 1
Concreet handelen of ervaring opdoen. Vanuit een vorige reflectie of vanuit een plan met een doel kun je je afvragen:
• Wat wil ik bereiken?
• Waar wil ik op letten?
• Wat wil ik uitproberen?


Fase 2
Je blikt terug en zoomt in op de vraag: wat is er gebeurd? Dit doe je met behulp van (een aantal van) de volgende vragen:
• Wat wilde ik? En: Wat wilde(n) de ander(en)?
• Wat voelde ik? En: Wat voelde(n) de ander(en)?
• Wat dacht ik? En: Wat dacht(en) de ander(en)?
• Wat deed ik? En: Wat de(e)d(en) de ander(en)?

Slide 12 - Tekstslide

fase  3 en 4
Fase 3
Nu kijk je wat voor jou belangrijk is/was. Dit beeld kun je vormen door de volgende vragen te stellen:
• Kijk naar de context: Hoe hangen de antwoorden op de vorige vragen met elkaar samen?
• Wat is daarbij de invloed van de context als geheel?
• Wat betekent dat nu voor mij?
• Wat is dus het probleem/ de positieve ontdekking?

Fase 4
Kijkend naar je ontdekking(en) uit fase 3 bedenk je alternatieven. Dit zijn oplossingen of manieren om gebruik te maken van je ontdekking(en). Kies dan daar de meest ideale uit. Dit wordt een voornemen of leerwens, die probeer je uit en dat is fase 5. Voor een nieuwe reflectie is deze fase 5 ook meteen weer fase 1.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

tips
• Maak je doel, ervaring of handelen waarop je gaat reflecteren (fase 1) niet te groot, gebruik een subdoel om op te reflecteren, deel een uitgebreide of complexe ervaring in stukjes.

 
• Gebruik het formulier telkens opnieuw voor ieder (sub)doel of ervaring.

Slide 15 - Tekstslide

Welke reflectiemethode spreekt jou het meest aan? Licht je antwoord toe.

Slide 16 - Open vraag

Opdrachten deze week en volgende week


Opdracht 5: schrijft een reflectieverslag volgens STARRT

Opdracht 6: past reflectiemethoden toe 

Slide 17 - Tekstslide

Situatie
Vertel kort de situatie waarin je succesvol bent geweest in …( het criterium / de criteria) binnen het werkproces …(nog in te vullen.)
Taak
Wat is jouw taak?
Wat is jouw rol of verantwoordelijkheid?
Wat is jouw doel?
Resultaat
Wat is het resultaat van jouw handelen?
Aanpak
Hoe heb je dat aangepakt in die situatie?
(De examinator bevraagt letterlijk het criterium binnen het werkproces.)

Keuzes
Welke keuzes heb je gemaakt?
Met welke bedoeling heb je zo gehandeld?
Wat is daarin belangrijk? Welke afweging heb je gemaakt? Wat zegt het protocol/ het plan over deze situatie? Welke afspraken zijn in het team gemaakt over deze situatie?
Welke theorie heb je toegepast in deze situatie? Welke visie heeft de instelling / bedrijf hierop? Welke analyse heb je gemaakt in deze situatie?  Welke conclusie(s) heb je getrokken?
Welke oplossingen of verbetervoorstellen heb jij gegeven?
Wat maakt dat je hiervoor gekozen hebt?

Slide 18 - Tekstslide