Lezen blok 1 - deel 1

Maandag 5 december
  • Je weet welke schrijfdoelen, tekstsoorten en -vormen er zijn.
  • Je kent het verschil tussen waarderende en feitelijke uitspraken.
  • Je kan de kernzin van een alinea aanwijzen.


1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Maandag 5 december
  • Je weet welke schrijfdoelen, tekstsoorten en -vormen er zijn.
  • Je kent het verschil tussen waarderende en feitelijke uitspraken.
  • Je kan de kernzin van een alinea aanwijzen.


Slide 1 - Tekstslide

Welke tekstvormen zie jij het vaakst?

Slide 2 - Woordweb

Een kernzin staat altijd aan het begin van een alinea.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de kernzin?
"Op 20 december jl. heb ik een laptop bij u besteld. Dat is nu vijf maanden geleden en ik heb nog niets ontvangen. Ook reageert u niet op mijn telefoontjes en e-mails. Daarom annuleer ik mijn bestelling."
A
"Op 20 ... u besteld."
B
"Dat is ... niets ontvangen."
C
Daarom annuleer ... mijn bestelling."

Slide 4 - Quizvraag

Als je iets met eigen woorden moet uitleggen, mag je:
A
een zinsgedeelte uit de tekst overnemen
B
zinnen uit de tekst overnemen
C
woorden uit de tekst overnemen

Slide 5 - Quizvraag

Tekst in schoolboek
Uiteenzetting
Betoog
Beschouwing
Recensie
Achtergrondartikel
Ingezonden brief

Slide 6 - Sleepvraag

Notulen, routebeschrijvingen en romans zijn voorbeelden van:
A
tekstvormen
B
tekstsoorten
C
schrijfdoelen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een activerende tekst?
A
Een advertentie.
B
Een sollicitatiebrief.
C
Een folder.
D
Alle antwoorden zijn goed.

Slide 8 - Quizvraag

1

Slide 9 - Video

02:08
In zowel een beschouwing als een betoog wil de schrijver de lezers ergens van overtuigen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Maastricht heeft een gezellige binnenstad.
Dit is een ...
A
waarderende uitspraak
B
feitelijke uitspraak

Slide 11 - Quizvraag

Een feitelijke uitspraak is altijd waar.
A
Dat klopt.
B
Dat klopt niet.

Slide 12 - Quizvraag

Je kan nu bijna overal geld overmaken met de smartphone.
Dit is een ...
A
waarderende uitspraak
B
feitelijke uitspraak

Slide 13 - Quizvraag

Aan het werk!
Bestudeer de theorie op blz. 
Maak opdracht 1, 2 en 3 van lezen blok 1.

Slide 14 - Tekstslide