In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Observeren en rapporteren
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
Je kunt uitleggen waarom observeren belangrijk is
Je weet wat de SOAP methode is
Je kunt verschillende vormen van observeren benoemen
Slide 2 - Tekstslide
Vaardigheden in het beroepsmatig handelen
Waarnemen
Observeren
Signaleren
Rapporteren
Slide 3 - Tekstslide
Waarnemen
Slide 4 - Woordweb
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Waarnemen
Kijken
Horen
Ruiken
Proeven
Voelen
Slide 8 - Tekstslide
Iemand ziet erg wit Welk zintuig kun je inzetten om te bepalen wat de temperatuur van de huid is?
A
Gezichtsvermogen
B
Gehoor
C
Tastzin
D
Reuk
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen waarnemen en observeren?
Slide 10 - Open vraag
Observeren
Bewust, doelgericht iets waarnemen
Slide 11 - Tekstslide
Waarom observeren wij?
Hulpmiddel om iemand beter te leren kennen
Hulpmiddel om een problematiek nader te onderzoeken
Informatiemiddel bij overdracht
Rapportagesysteem
Toetsingsmiddel voor effectiviteit van de behandeling
Diagnostisch middel
Een observatie kan gebruikt worden als:
Slide 12 - Tekstslide
SOAP
subjectief
objectief
analyse
plan
De SOAP-methode structureert het rapporteren. Dit geeft niet alleen een beter overzicht, maar biedt ook veel mogelijkheden om beter te observeren, te analyseren en om betere zorgplannen te maken.
Slide 13 - Tekstslide
Subjectief/objectief
Slide 14 - Woordweb
Subjectief
Wat de cliënt zegt over zijn eigen belevingen.
Meneer zegt dat hij zich niet goed voelt. Hij heeft buikpijn en hoofdpijn
Slide 15 - Tekstslide
Objectief
De directe observatie van de situatie door de medewerker. Met andere woorden: het gedrag van de cliënt zoals de medewerker dit waarneemt.
Meneer heeft koorts (39.4 ) Hij heeft vandaag niet gegeten en alleen water gedronken.
Slide 16 - Tekstslide
Analyse
Een conclusie getrokken uit de subjectieve en objectieve gegevens die de medewerker heeft verzameld.
Meneer heeft vermoedelijk een griepvirus opgelopen
Slide 17 - Tekstslide
Plan
Hier schrijf je op wat je gedaan hebt of de volgende keer zou kunnen doen.
Graag vanavond en morgenochtend nog een keer de temperatuur opnemen en een vochtbalans bijhouden
Slide 18 - Tekstslide
Observatiemethoden
Participerend of niet-participerend observeren
Gestructureerd of ongestructureerd observeren
Slide 19 - Tekstslide
Participerend observeren
Bij een participerende observatie maakt de observator zelf actief deel uit van de situatie waarin geobserveerd wordt.
De observator begeleid zelf de activiteit en observeert tegelijkertijd.
Niet-participerend observeren Bij een niet-participerende observatie maakt de observator zelf geen actief deel uit van de situatie waarin geobserveerd wordt.
De observator observeert, de activiteit wordt niet begeleid of wordt begeleid door een ander.
Slide 20 - Tekstslide
Gestructureerd observeren
Legt voordat er met de observatie wordt begonnen een aantal concrete gebeurtenissen vast waar naar gekeken gaat worden. De observatie richt zich alleen op het voorkomen van deze gebeurtenissen.
Bijvoorbeeld:
Turfsysteem
Intervalsysteem
Ongestructureerd observeren
Legt van te voren niet vast waar naar gekeken gaat worden. De observatie richt zich op alle gebeurtenissen die er zouden kunnen voorkomen en probeert dit allemaal vast te leggen.
Bijvoorbeeld:
Trefwoordensysteem
Alles wat je ziet letterlijk opschrijven
Slide 21 - Tekstslide
Participerend gestructureerd observeren
Niet-participerend gestructureerd observeren
Participerend ongestructureerd observeren
Niet-participerend ongestructureerd observeren
Gestructureerd
↑
Participerend ← → Niet-participerend
↓
Ongestructureerd
Slide 22 - Tekstslide
Moment van observeren
Of bepaald gedrag zich wel of niet voordoet kan van een hoop
factoren afhankelijk zijn. Daarom is het belangrijk om op het
juiste moment te observeren zodat je weet dat je meting ook relevant is.
Je kunt kiezen voor verschillende aanpakken;
Continue observatie,
Observatie tijdens een of meer vaste tijdstippen,
Observatie tijdens een of meer vaste situaties / activiteiten.