Observeren en waarnemen

Observeren en waarnemen

Observeren
Waarnemen
Rapporteren
Doel formuleren

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
WelzijnMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Observeren en waarnemen

Observeren
Waarnemen
Rapporteren
Doel formuleren

Slide 1 - Tekstslide

Observeren en waarnemen
Optische illusies
Hoeveel poten heeft deze olifant?                                                             Hoe oud is deze dame?


Slide 2 - Tekstslide

Opdracht:
Kies een foto van jezelf van je telefoon.

Beschrijf/ vertel deze foto zo objectief mogelijk aan de ander
Vergelijk jouw beschrijving met die van je klasgenoot en bespreek deze met elkaar op overeenkomsten en verschillen

Hoe zouden de verschillen kunnen ontstaan?

Slide 3 - Tekstslide

Observeren als informatiebron om de beginsituatie in kaart te brengen
Observeren is het verzamelen van feitelijke informatie, verkregen door je zintuigen.​
Feiten gaan over concreet waarneembaar gedrag / duur / frequentie.​
Observeren is een doelgerichte en systematische waarneming van gedragingen en uitingen van één of meer personen of een gebeurtenis met de bedoeling de waarneming te beschrijven en samen te vatten.​
Jouw waarden, normen, ervaringen en kennis kleuren jouw waarnemingen.​
Als professional is het belangrijk zoveel mogelijk waardevrij en zonder oordeel te kunnen kijken naar de cliënt.​
Je moet je bewust zijn van het feit dat jouw waarnemingen wellicht niet juist zijn. Je moet dus kritisch naar je eigen waarneming durven te kijken en het gesprek hierover aan kunnen gaan met je collega’s.​

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen waarnemen en observeren?

Slide 5 - Open vraag

Wat neem je waar?
We kijken naar een filmpje. 

Tel de passes van het witte team.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Observeren is het verzamelen van feitelijke, waardevrije informatie.​ 

Wat zijn feiten en wat zijn interpretaties?
Geef bij onderstaande zinnen aan of het gaat om een feit of een interpretatie. Schrijf dit eerst voor jezelf op papier.

1) Farid is druk en ongeduldig en heeft geen tijd om naar je te luisteren​.
2) Anita slaapt iedere ochtend tot 9 uur​.
3) Johan heeft geen geduld met de depressie van zijn vrouw.​
4) Mike knippert veel met zijn ogen​.
5) Tina heeft een zenuwtik met haar rechter hand​.

Slide 8 - Tekstslide

Professioneel observeren /Valkuilen bij het observeren
Valkuilen:
Eigen mening observator. ​
Emotionele betrokkenheid​. (boos, medelijden, angst, vermoeidheid)​
Vooroordelen
Projectie > Eigenschappen en/of ideeën van jezelf in de ander zien​

Slide 9 - Tekstslide

Zintuigen als hulpmiddel
Neus
Ogen
Oren
Voelen
Geur

Noem een voorbeeld bij de zintuigen, hoe zit je deze in?

Slide 10 - Tekstslide

Wat zie je?

Slide 11 - Tekstslide

De functies van observeren
Doelgericht:

- signalen (iets wat ons opvalt, wat anders is) opgevangen dat er iets mis is
- vragen over hoe te handelen
- oorzaak van problemen
- je wilt iemand beter leren kennen
- als je over iemand rapporteert (onderbouwd antwoord geven aan familie of andere discipline) 
- opdracht van ander discipline of afdeling

Systematisch
Objectief

Slide 12 - Tekstslide

Methoden om te observeren
Participerend ongestructureerd.
Participerend gestructureerd.
Niet participerend ongestructureerd

Het participerende gedeelte (wel of niet) zegt iets over de positie die de observant inneemt​.
Het gestructureerde gedeelte zegt iets over de mate van structuur die vooraf is aangebracht

Slide 13 - Tekstslide

De Structuur:
Gestructureerde observatie​
Er worden vooraf regels gesteld. De observatiecategorieën staan van tevoren vast en worden in de vorm van een observatielijst of observatieschema uitgewerkt. ​
Ongestructureerde observatie​
Er zijn geen regels opgesteld en geen vaste afspraken gemaakt over de beschrijving van de observatie. Er wordt niet gewerkt met van tevoren vastgestelde categorieën of schema's. ​

Slide 14 - Tekstslide

Manieren van registreren
Ongestructureerde registratiemethode:

Alles wat je waarneemt letterlijk opschrijven​ met een trefwoordensysteem​
Wanneer je voor een ongestructureerde observatie kiest, schrijf je op wat je op dat moment waarneemt. 
Je hebt niet van tevoren categorieën vastgesteld waarover je iets invult. 
Je schrijft voor je vraagstelling alles op of noteert trefwoorden voor wat je waarneemt. ​


Slide 15 - Tekstslide

Gestructureerde registratiemethode​
Bij een gestructureerde observatie heb je van tevoren nagedacht over de categorieën waarover je iets wilt invullen tijdens de observatie. De methoden die je hiervoor kunt gebruiken, geven dus ook meer richting aan de observatie en de observatiegegevens die daaruit naar voren zullen komen. ​
Denk aan bestaande observatieschema’s of lijsten die op jouw werk al aanwezig zijn.​

Slide 16 - Tekstslide

Zoek allemaal op internet minimaal 1andere observatiemethode of techniek op

Slide 17 - Open vraag

Observatiemethoden en technieken
Continue observatie 
Hierbij observeer je de gehele tijd, oftewel continue
Vrije observatie
Hierbij heb je geen specifiek doel of tijd, maar schrijf je alles op wat je opvalt
Dit wordt ook wel een ongestructureerde observatie genoemd
Protocollaire observatie
Hierbij observeer je met behulp van een protocol



Slide 18 - Tekstslide

Observatiemethode en technieken
Contextuele observatie
Hierbij betrek je de gehele ‘omgeving’ van de cliënt, de context waarin iets gebeurd, zodat bijvoorbeeld in relatie met andere cliënten of begeleiders
Event-sampling hoort hier ook bij, waarbij je bewust tijdens een bepaalde activiteit of in een bepaalde omgeving observeert
SRC – situatie respons consequentie
Intervalobservatie
Hierbij kies je vaste momenten waarop je observeert, bijvoorbeeld om de 3 uur
Time-sampling hoort hier ook bij; op vaste momenten

Slide 19 - Tekstslide

Welke keuze maak je?
Welke methoden en welke techniek je het beste kunt kiezen hangt af van wat je wilt en de mogelijkheden die je hebt.​

 
Stel jezelf dus op voorhand de vraag “wat wil ik te weten komen?”  of wel “wat is het doel van de observatie?”​

Slide 20 - Tekstslide

Welke methode zou jij in onderstaande situaties kiezen en om welke reden?

Voorbeeld 1:​
Corine is een nieuwe cliënt op de woonvorm waar je werkt. Er is nog niet zoveel bekend over haar

Slide 21 - Open vraag

Welke methode zou jij in onderstaande situaties kiezen en om welke reden?

Voorbeeld 2:​
Steven woont in een voorziening voor mensen met een verslaving. Steven heeft aangegeven dat hij niet meer wilt drinken, hier is dan ook een doel op geformuleerd. De laatste tijd is hij echter een aantal keer onder invloed van alcohol thuis gekomen. Jullie willen in kaart brengen hoe vaak dit gebeurt.​

Slide 22 - Open vraag

Stappenplan voor obervatie
Stap 1: De aanleiding ( belangrijkste info over de cliënt)
Stap 2: Het observatiedoel en de vraagstelling
Stap 3: Het concrete gedrag
Stap 4: De observatie categorieën
Stap 5: Observatiemethoden
Stap 6: Plaats en tijd
Stap 7: Algemene gegevens

Slide 23 - Tekstslide

SMART doelen : Observatiedoel kan ook ‘smart’ zijn
S: Specifiek
Beschrijf je doel zo concreet mogelijk
Vermijdt omschrijven die eindigen op –er zoals beter, mooier, langer, goed, meer, etc.
M: Meetbaar
Het resultaat moet concreet en meetbaar zijn, kan je na afloop checken of het is bereikt?
A: Acceptabel
Er moet draagvlak zijn voor het doel
Het moet passen bij de instellingsdoelen, de deskundigheid van de medewerkers e.d.



Slide 24 - Tekstslide

SMART doelen : Observatiedoel kan ook ‘smart’ zijn
R: Realistisch
Het doel moet haalbaar zijn
Het moet te behalen zijn in een realistische tijd.
T: Tijdgebonden
Het doel moet in een van te voren vastgestelde periode gerealiseerd worden

In het doel moet een termijn staan
Langer termijn doel:
3 maanden of langer
Kort termijn doel:
Binnen 3 maanden



Slide 25 - Tekstslide

Wel en niet doen
Formuleer een doel alsof het al behaald is
NIET goed: Hannah gaat haar boterham smeren
WEL goed: Hannah smeert haar boterham

Formuleer een doel met een actief werkwoord
NIET goed: Hannah kan haar boterham smeren
WEL goed: Hannah smeert haar boterham


Voorbeeld SMART doel
Hannah smeert binnen 4 maanden zelfstandig haar boterham tijdens het ontbijt (lang termijn doel)
Mw. S. neemt binnen 3 maanden deel aan de zangactiviteiten op dinsdagmiddag (kort termijn doel)
Op welke momenten krijgt Marlies een woedeaanval en welke cliënten zijn daarbij aanwezig? (observatiedoel)
Hoevaak eet Mr Janssen haar maaltijd op gedurende de dag?




Slide 26 - Tekstslide

Rapporteren:
Na het observeren of signaleren ga je rapporteren     
Wat is rapporteren?
Op welke manieren kun je rapporteren?
Rapporteren
Verslag uitbrengen
Overdragen/vertellen/opschrijven van wat je hebt gezien (geobserveerd) en gedaan

Soorten rapportages
Mondelinge rapportage
Schriftelijke rapportage



Slide 27 - Tekstslide

Als zelfstudie kun je aan de slag met:
Thieme Meulenhoff Methodiek
Koppeling meetmoment 3.

Thema 3 Lezen;
3.9 Wat is methodisch werken
3.10 Waarnemen
3.11 Observeren

Slide 28 - Tekstslide

Evaluatie van de les:

Slide 29 - Tekstslide

Wat neem je mee vanuit deze les naar je praktijk?

Slide 30 - Open vraag