G6BE - Les 2024-09-30

Bedrijfseconomie G6
2024-09-30

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Bedrijfseconomie G6
2024-09-30

Slide 1 - Tekstslide

            Voorspelbaar gedrag?
De les is begonnen, als ik ben begonnen (er staat wat op het (digi)bord geprojecteerd/geschreven).  
Te laat? Haal een groene kaart,  niet mopperen, hoort bij onze maatschappij.

Iedereen heeft eigen device, dat werkt en opgeladen is. Vaker dit niet voor elkaar 
(volgens mijn grillen ;-)) -> uit de les, verwijderd/boeken vergeten melding.
Device is keiharde noodzaak! Verder hou ik van technologie en ben ik een beetje hypocriet. Want hoewel ik mijn mobiel soms zal gebruiken wil ik die van jullie niet zien. Behalve als ik er expliciet naar vraag. Kan je er niet vanaf blijven? Dan mag het in de telefoontas. Ik wil ook niet waarschuwen, mobiel zien = inleveren en oranje kaart halen, zonder mopperen. Dat kan best oncomfortabel voor je zijn, dus hou dit zelf in de gaten. Thuis of in de kluis.

Geen eten/drinken (alleen flesje water is ok, geen kauwgum, blikjes cola, zakken chips, broodjes gezond...etc 
eten/drinken doe je in de pauze.).

Elke regel, in het kader van Wim's wil is wet in het klaslokaal, die je met goede reden wil breken, bespreek je VOORAF.
Verder ben ik best redelijk.... vind ik zelf ;-)  

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Na vandaag, 
weet je (weer) over:

- break even afzet 
- break even omzet
- kostprijs berekening

kun je:
1. bea berekenen
2. beo berekenen
3. basale kostprijs berekenen

Spoorboekje

  • Introductie
  • Voorspelbaargedrag
  • Wie is er ?
  • LessonUp account
  • H1/H2/H3/H4 Het Resultaat (vragen?)
  • H4 Break-even afzet/omzet (D&E)
  • H5 Kostprijs berekening
  • Huiswerk

  • Leerdoelen check



Slide 3 - Tekstslide

Vandaag is het
A
Maandag
B
Dinsdag

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent de afkorting BEO?
A
Break-evenafzet
B
Break-evenpoint
C
Break-evenomzet

Slide 5 - Quizvraag

Hoe bereken je de break-even omzet?
A
Break-even-afzet x verkoopprijs
B
Totale constante kosten/ variabele kosten
C
Break-even-afzet / verkoopprijs
D
Totale constante kosten + variabele kosten

Slide 6 - Quizvraag

H4
(al af H1 Opbrengsten / H2 Kosten / H3 Resultaat / H4 Break even )

H4 (D2)
H4 (D6)
Klaar? Kijk vast naar H5
timer
5:00

Slide 7 - Tekstslide

Bij de break even omzet …
A
Zijn de constante kosten hoger dan de dekkingsbijdrage
B
Zijn de constante kosten lager dan de dekkingsbijdrage
C
Zijn de constante kosten gelijk aan de dekkingsbijdrage
D
Zijn de variabele kosten gelijk aan de constante kosten

Slide 8 - Quizvraag

Kostprijs H5

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een kostprijs?

Slide 10 - Woordweb

Noem eens op wat je allemaal nodig hebt om een mok te maken?

Slide 11 - Woordweb

H5 Kostprijs berekening
(al af H1 Opbrengsten / H2 Kosten / H3 Resultaat / H4 Break even )

H5 (B123)

timer
5:00

Slide 12 - Tekstslide

H5 Kostprijs berekening
(al af H1 Opbrengsten / H2 Kosten / H3 Resultaat / H4 Break even )

H5 (B123)

timer
5:00

Slide 13 - Tekstslide

H5 Kostprijs berekening
(al af H1 Opbrengsten / H2 Kosten / H3 Resultaat / H4 Break even )

H5 (B123)

timer
5:00

Slide 14 - Tekstslide

Formule standaard kostprijs
Dit wordt ook wel de integrale kostprijs genoemd (omdat je zowel de constante als variabele kosten berekent)

Slide 15 - Tekstslide

Integrale Kostprijs

C/N dient ter dekking Constante kosten

Begrote productie < Normale productie = onderbezetting
CK niet volledig gedekt -> onderbezettingsverlies

Begrote productie > Normale productie = overbezetting
CK meer dan gedekt -> Overbezettingswinst

Slide 16 - Tekstslide

Doorberekenen van CK dmv een opslag
Constante kosten (indirect) kunnen ook worden doorberekend via een opslag op de indirecte kosten. Hiertoe zijn 2 varianten:
1. Primitieve methode; een % voor alle kosten
2. Verfijnde methode; kosten verdelen door samenhang te zoeken met verschillende variabele kosten

Slide 17 - Tekstslide

Doorbereken CK via opslag
constante kosten kunnen niet direct worden toegeschreven aan het product (omdat er bijvoorbeeld meer dan één product wordt geproduceerd), maar worden via een percentage over de variabele kosten van het product verwerkt in kostprijs = opslagpercentage

opslagpercentage gebaseerd op vaste verhouding tussen constante en variabele kosten

Slide 18 - Tekstslide

H5 Kostprijs berekening
(al af H1 Opbrengsten / H2 Kosten / H3 Resultaat / H4 Break even )

H5 (D12345)


timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

Kostprijs

Slide 20 - Tekstslide

Bij de berekening van break-even afzet moet je uitgaan van
A
Verkooprijs ex btw
B
Verkoopprijs inc btw

Slide 21 - Quizvraag

In break-even
A
Zijn mijn TO > TK
B
Zijn mijn TCK > TO
C
TO = TK
D
TO < TK

Slide 22 - Quizvraag

Quitte (spreek uit: kiet) spelen is het zelfde break-even draaien.
De opbrengst is dan gelijk aan de kosten.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de betekenis van een positieve dekkingsbijdrage?
A
Dat de verkoopprijs voldoende hoog is.
B
Dat de onderneming winst maakt.
C
Dat de constante kosten in ieder geval gedekt zijn.
D
Dat de variabele kosten in ieder geval gedekt zijn.

Slide 24 - Quizvraag

De dekkingsbijdrage is
A
de variable kosten + de constante kosten
B
de variabele kosten + de winst per product
C
de verkoopprijs - de variabel kosten
D
de verkoopprijs + de variabel kosten

Slide 25 - Quizvraag

Break-even analyse
Break-even afzet
Break-even omzet
Dekkingsbijdrage
Beoogde winst

Slide 26 - Tekstslide

Vraag
Je hebt een ijssalon. De huur, verzekering en energiekosten zijn € 4.000 per maand.
De verkoopprijs van een ijsje is € 2,50
De variabele kosten zijn € 0,50 per stuk

Hoeveel ijsjes moet je verkopen om 'quitte' te spelen. Dus precies uit de kosten te komen

Slide 27 - Tekstslide

Uitwerking
Je hebt een ijssalon. De huur, verzekering en energiekosten zijn € 4.000 per maand.
De verkoopprijs van een ijsje is € 2,50
De variabele kosten zijn € 0,50 per stuk

€ 4.000/ (2,50 - 0,50) = 2.000 ijsjes

Slide 28 - Tekstslide

Break-even afzet 
Constante kosten
(verkoopprijs - variabele kosten per stuk)

€ 4.000 
                        (2,50 - 2)        = 2.000
De afzet die je moet halen om geen winst en geen verlies te hebben
Winst van € 0

Slide 29 - Tekstslide

Bij de berekening van break-even afzet moet je uitgaan van
A
Verkooprijs ex btw
B
Verkoopprijs inc btw

Slide 30 - Quizvraag

Break-even omzet
De omzet die je moet halen om geen winst en geen verlies te hebben

Break-even afzet X verkoopprijs

2.000 ijsjes X € 2,50 = € 5.000

Slide 31 - Tekstslide

Controle
Omzet 2.000 X € 2,50 =                            € 5.000
Variabele kosten 2.000 X € 0,50 =       € 1.000 -
Dekkingsbijdrage                                       € 4.000
Constante kosten                                       € 4.000 -
Nettowinst                                                     €          0

Omzet - variabele kosten = dekkingsbijdrage !!
Bij break-even afzet moet dekkingsbijdrage dus even groot zijn als de constante kosten

Slide 32 - Tekstslide

Dekkingsbijdrage per stuk
Verkoopprijs - variabele kosten per stuk
€ 2,50 - € 0,50 = € 2,00

Afzet X dekkingsbijdrage per stuk = totale dekkingsbijdrage
2.000 ijsjes X € 2,00 = € 4.000

Slide 33 - Tekstslide

Van een eenmanszaak is het volgende gegeven:
Verkoopprijs: € 250,-
Variabele kosten per product: € 100,-
Constante bedrijfskosten: € 225.000
Bereken de break-even omzet.

Slide 34 - Open vraag

Uitwerking
Van een eenmanszaak is het volgende gegeven:
Verkoopprijs: € 250,-
Variabele kosten per product: € 100,-
Constante bedrijfskosten: € 225.000
Bereken de break-even omzet.
TO = 250 q
TK = 100 q + 225.000
TO = TK
250 q = 100 q + 225.000
q = 225.000 / 150 = 1.500 stuks
BEO = 1.500 x 250 = € 375.000
timer
5:00

Slide 35 - Tekstslide

H4 Het Resultaat - Break-evenanalyse
H4 BEA/BEO


B linkje (2,4,6 bespreken)
C linkje 
Uiteindelijk heel H4 af natuurlijk; morgen ook nog tijd maar alles wat nu lukt is natuurlijk fraai!)

timer
25:00

Slide 36 - Tekstslide

Werken in LearnBeat
H4 Resultaat


bespreken 3B3 Opdracht Kosarski
timer
20:00

Slide 37 - Tekstslide

H3 Het Resultaat

Slide 38 - Tekstslide

H1-Opbrengsten ->H2 Kosten ->H3 Resultaat
In hoofdstuk 1 hebben we gekeken naar de opbrengsten 
In hoofdstuk 2 naar de kostensoorten van een onderneming. 

Het resultaat is het verschil tussen de opbrengsten en kosten
Als dit verschil positief is, dan wordt er winst gemaakt. Bij een negatief verschil is er verlies

Dit klinkt heel eenvoudig, maar er zijn verschillende manieren om het resultaat van een onderneming weer te geven op een winst- en verliesrekening. Zo kan er onderscheid gemaakt worden tussen het bedrijfsresultaat, het financieringsresultaat en het incidenteel resultaat. Er zijn ook ondernemingen die werken met de afkortingen EBIT en EBITDA.

Slide 39 - Tekstslide

Werken in LearnBeat
H3 Resultaat



bespreken 1 3C3 eetcafé Julian Lopez
bespreken 2 3D2 Opdracht Transportondernemer
timer
15:00

Slide 40 - Tekstslide

Leerdoelen: check?

Na vandaag, weet je:
- (weer) wat leerdoelen zijn
- (weer) wat een 'spoorboekje' is
- wat bedrijfseconomie interessant maakt
kun je:
- zelf bij de digitale leermiddelen gebruiken (zie ELO agenda van vandaag voor codes):
1. LessonUp 
2. It's Learning, vak overzicht / planner
3. LearnBeat
Tot de volgende les!



Slide 41 - Tekstslide

BalanS
Een balans is een overzicht van de bezittingen, schulden en het eigen vermogen van een organisatie op een bepaald moment. De bezittingen (activa, debetzijde), staan links op de balans. Het vermogen (passiva, creditzijde), staan rechts op de balans. Aan het vermogen kun je zien hoe de bezittingen zijn gefinancierd: met het eigen vermogen en/of met vreemd vermogen.

Slide 42 - Tekstslide

Winst- en verliesrekening
Een winst- en verliesrekening geeft een overzicht van de kosten en opbrengsten van een bedrijf gedurende een bepaalde periode. Zijn de opbrengsten groter dan de kosten dan maakt het bedrijf winst. Zijn de kosten hoger dan de opbrengsten dan is er sprake verlies.

Slide 43 - Tekstslide

Leerdoelen
Na vandaag, 
weet je (weer):


CE Bedrijfseconomie op woensdag 22 mei 2024 (Eerste CE start op Dinsdag 14 mei)

Wat ga je nog doen voor de 10?



Spoorboekje

  • Introductie
  • Voorspelbaargedrag
  • Wat als jij het CE zou maken?
  • Leerdoelen check



Slide 44 - Tekstslide