3.2 winst of verlies

3.2 winst of verlies
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

3.2 winst of verlies

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhalen 3.1
Lesdoelen:

Nu:
  • Kun je productiefactoren noemen en uitleggen hoe bedrijven die gebruiken. √
  • Kun je het verschil tussen mechanisering en automatisering uitleggen. √
  • Kun je de kostprijs per product berekenen. √
  • Kun je voorbeelden van technologische ontwikkelingen geven.





Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke productiefactor is het?

Hout van bomen om deuren mee te maken
A
Arbeid
B
Natuur
C
Kapitaal

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke productiefactor is het?

De machines waarmee de deuren worden geschuurd
A
Arbeid
B
Natuur
C
Kapitaal

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke productiefactor is het?

Het werk dat de timmerman doet om de deuren te verven
A
Arbeid
B
Natuur
C
Kapitaal

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Automatiseren of mechaniseren?

een graafmachine
A
automatiseren
B
mechaniseren

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Automatiseren of mechaniseren?

robots
A
automatiseren
B
mechaniseren

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel is de kostprijs per product?

Een fabriek produceert per jaar 25.000 auto's. De productiekosten zijn €80 miljoen
A
€3,20
B
€320
C
€3.200
D
€3.125

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Afzet en omzet
Afzet =      Aantal producten dat je verkoopt.
Omzet =   Opbrengst; het totaalbedrag dat een bedrijf
                                          ontvangt door producten te verkopen.



Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel verdien je eraan?
  • Als winkelier koop je goederen in. Daarvoor betaal je de inkoopwaarde.
  • Die goederen verkoop je voor meer geld. Dat levert je omzet op.

De omzet – de inkoopwaarde = je brutowinst


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bereken de omzet
Afzet: 100 boeketten
Verkoopprijs: €15,-

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bereken de inkoopwaarde
Afzet: 100 boeketten
Inkoopprijs: €10,-

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bereken de brutowinst

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bereken het nettoresultaat
De bedrijfskosten zijn €200

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel verdien je eraan?
  • Als winkelier koop je goederen in. Daarvoor betaal je de inkoopwaarde.
  • Die goederen verkoop je voor meer geld. Dat levert je omzet op.

De omzet – de inkoopwaarde = je brutowinst


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kosten van één product
In een winkel heb je veel kosten. Bijvoorbeeld:
  • winkelhuur
  • personeelskosten
  • verzekeringen
  • transportkosten
  • reclamekosten

Dit zijn de bedrijfskosten.










Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor kosten kan een bedrijf hebben?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het resultaat? 
Bij de verkoop behaal je brutowinst.
Daarvan moet je nog alle bedrijfskosten betalen.
Wat aan het eind overblijft is het nettoresultaat.
 Dit kan nettowinst of nettoverlies zijn.






Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Brutowinst van Pieter is €5.985,-. De bedrijfskosten zijn €2.300,-. Wat is de nettowinst?

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De nettowinst is gedaald ondanks een hogere omzet. Geef een reden.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig aan het werk 
timer
15:00
Opdracht: 
Maak nu zelfstandig opgave 1 t/m 10 op blz 78 t/m 81 . Je mag overleggen. Schrijf de volledige antwoorden in je boek, inclusief formule bij een berekening!
Hulp nodig? In deze volgorde: 
1. Boek
2. Klasgenoot
3. Docent
(de eerste 4 minuten help ik niet)
Je krijgt 15 minuten de tijd
Klaar? Meld je bij de docent.
Na 15 minuten gaan we samen de opgaven bespreken. Iedereen moet zijn antwoord kunnen uitleggen.

Slide 21 - Tekstslide

Sponsopdracht: 1b en c
Huiswerk

Maak nu zelfstandig opgave 1 t/m 10 op blz 78 t/m 81 . Je mag overleggen. Schrijf de volledige antwoorden in je boek, inclusief formule bij een berekening!

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1 t/m 10: klassikaal nakijken
  • 1a Bijvoorbeeld: Mensen waren vaker thuis en wilden lekker bezig zijn in de tuin.
  • 1b Bijvoorbeeld: Mensen konden wel thuis klussen. Ze konden niet uitgaan, maar wel fietstochtjes maken.
  • 2a Tijdens de coronaperiode in 2020 verkocht ........ en planten steeg sterk.
  • 2b  Dat leverde een hogere opbrengst ..... meer geld binnen.
  • 3a 681 × € 595 = € 405.195
  • 3b € 128.992 ÷ 278 = 464 tablets
  • 4 (derde vakje) Als het aantal knipbeurten met meer dan 10% stijgt.
  • 5 inkoopwaarde, omzet, brutowinst
  • 6a € 177.000 ÷ 600 = € 295

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1 t/m 10: klassikaal nakijken
  • 6b  600 × € 145 = € 87.000
  • 6c € 177.000 – € 87.000 = € 90.000
  • 7a transportkosten
  • 7b Kosten van: huur van het bedrijfspand, energie, reclame, verzekeringen, loo
  • 7c (derde vakje) Voor de inkoopwaarde heb je goederen gekregen met diezelfde waarde.
  • 8a +b 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 1 t/m 10: klassikaal nakijken
  • 9a € 194.880 ÷ 58 = 3.360 tassen
  • b exclusief btw
  • 10

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies