In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Zijn bacteriën prokaryoot of eukaryoot?
A
Eukaryoot
B
Prokaryoot
Slide 1 - Quizvraag
’s Zomers als het warm is, zie je soms groene lagen op het water van sloten en meren drijven. Het lijkt alsof er groene olieverf op het water is gemorst. Deze lagen bestaan uit zogenaamde ‘blauwwieren’, die zich bij warm weer in voedselrijk water snel vermeerderen. Blauwwieren zijn geen echte wieren. Het zijn eencellige organismen die wel een celwand hebben, maar geen celkern en geen bladgroenkorrels. Tot welk rijk behoren blauwwieren?
A
planten
B
bacterien
C
schimmels
D
dieren
Slide 2 - Quizvraag
Welke soortvorming is dit?
A
Allopatrisch
B
Sympatrisch
Slide 3 - Quizvraag
Welke twee soorten mussen zijn het meest aan elkaar verwant?
A
staartmees en kuifmees
B
staartmees en koolmees
C
kuifmees en koolmees
Slide 4 - Quizvraag
Het is niet altijd duidelijk wat een soort is. Elke letter stelt een populatie voor. Overlap betekent dat ze onderling vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen. Hoeveel soorten zijn er?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een soort?
A
Individuen met sterke genetische overenkomsten.
B
Individuen die vruchtbare kinderen kunnen krijgen.
C
Individuen die nakomelingen kunnen maken.
D
Individuen die genetisch niet te onderscheiden zijn.
Slide 6 - Quizvraag
Wat is een populatie.
A
Een groep soorten.
B
Een groep individuen.
C
Een aantal dieren van dezelfde soort.
D
Een aantal organismen van dezelfde soort.
Slide 7 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een beperkende factor voor een boom?
A
Het hebben van een hoeveelheid bladeren.
B
De aanwezigheid van stikstof in de lucht.
C
De hoeveelheid water in de grond.
D
De aanwezigheid van konijnen in de buurt.
Slide 8 - Quizvraag
Waarom is genetische variatie zo belangrijk voor een populatie? Kies het antwoord dat *onjuist* is.
A
Er is dan meer kans op gunstige mutaties
B
Er is dan minder kans op een ziekte die de hele populatie treft
C
Er is dan minder kans op een recessieve aandoening
D
Er is dan een grotere overlevingskans voor elk individu
Slide 9 - Quizvraag
Noteer een abiotische factor in jouw huidige omgeving
Slide 10 - Woordweb
Geef je antwoord op de volgende slide
Slide 11 - Tekstslide
Geef hier je antwoord van de vorige slide
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 12 - Quizvraag
Op de x-as van deze grafiek wordt de vochtigheid van de grond weergeven. Op de y-as zie je de overlevingskansen van de verschillende plantensoorten a, b, c en d. Welke van de uitspraken is *niet* waar? Op de volgende dia zie je het plaatje groot.
A
Binnen de tolerantiegrenzen van c komen soort d en b ook voor.
B
Soort b heeft een grotere tolerantiegrens en is daarom beter bestand tegen schommelingen.
C
Soort a en c komen niet naast elkaar voor in een gebied.
D
Bij de optimumwaarde van a kunnen soorten b, c en d niet overleven.
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Als in een populatie de allelfrequentie voor linkshandig a=0,4 en A=0,6 voor rechtshandig, hoeveel % van alle rechtshandige individuen is dan heterozygoot? De regel van Hardy-Weinberg is hier van toepassing.