Verwijswoorden

Verwijswoorden
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Verwijswoorden

Slide 1 - Tekstslide

Deze les: 
Lesdoel: Ik kan/weet de juiste verwijswoorden gebruiken.

  • Startopdracht
  • Theorie 'verwijswoorden'
  • Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Mannelijk/vrouwelijk
antecedent is mannelijk: hij, hem, zijn, deze en die
antecedent is vrouwelijk: zij, ze, haar, deze en die.

personen/ dieren: wolvin (v), marktkoopman (m)

uitgangen vrouwelijk:
- heid                   - ing               - te               - teit
- nis                      - de                - ij                 - uur
- st                        - ie                  - iek
- schap               - ij                   - theek
niet vast te stellen? Dan is het mannelijk.

Slide 3 - Tekstslide

Onzijdig
het, zijn, dit en dat.

namen van landen, provincies, steden, clubs, verkleinwoorden en alle het-woorden (dus ook "het meisje").

Ik woon in Nederland. Het land met zijn prachtige rivieren.

Slide 4 - Tekstslide

Verwijswoord - wat
Met het verwijswoord wat verwijs je naar dat en datgene, naar een onbepaald voornaamwoord (alles, iets, niets en het enige), naar een overtreffende trap (het beste, mooiste) en naar een hele zin:

Er stond een lange file voor de brug, wat behoorlijk tegenviel.

Slide 5 - Tekstslide

Mannelijk 
vrouwelijk
onzijdig
de man
de gevangenis
Danielle
wetenschap
Maurice
de stier
het huis

Slide 6 - Sleepvraag

Meest voorkomende fouten
- Onduidelijk of het antecedent een "de" of een "het" woord is. 
   "vorige week verscheen in de krant een artikel die veel stof             deed opwaaien"
- Onduidelijk of het antecedent mannelijk of vrouwelijk is.
   "De koninklijke familie dankt zijn status aan Willem van Oranje"

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag! 
Spelling H4 - deadline vrijdag 14 maart
Grammatica H3
  • Weektaak - verwijswoorden (pag. 92-93) of digitaal 
      deadline maandag 17 maart

  • Creatieve boekopdracht
     Deadline vrijdag 21 maart 

Slide 8 - Tekstslide

De man klimt.
Hij draagt een veiligheidsgordel,
Die hem beschermt tegen het vallen.
Zijn helm geeft hem extra bescherming.
Deze beschermingsmiddelen zijn noodzakelijk bij het klimmen.

Waar verwijst "hem" in regel 3 naar?
A
hij
B
de man
C
een veiligheidsgordel
D
beschermingsmiddelen

Slide 9 - Quizvraag

De man klimt.
Hij draagt een veiligheidsgordel,
Die hem beschermt tegen het vallen.
Zijn helm geeft hem extra bescherming.
Deze beschermingsmiddelen zijn noodzakelijk bij het klimmen.

Waar verwijst "deze" in de laatste regel naar?
A
hij
B
de men + hem
C
een veiligheidsgordel + zijn helm
D
beschermingsmiddelen

Slide 10 - Quizvraag

Ik snap verwijswoorden en kan ze toepassen.
A
eens
B
oneens

Slide 11 - Quizvraag