De stijlperiode Barok vond plaats in welke periode:
A
1500-1600
B
1620-1750
C
1700-1825
D
1800-1900
1 / 31
volgende
Slide 1: Quizvraag
MuziekMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4
In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
De stijlperiode Barok vond plaats in welke periode:
A
1500-1600
B
1620-1750
C
1700-1825
D
1800-1900
Slide 1 - Quizvraag
Het woord 'barok' betekent letterlijk:
A
afwisselend
B
hooggeplaatst
C
Bach Rocks
D
grillig
Slide 2 - Quizvraag
Het meest gebruikte toetsinstrument in de barok was:
A
klavecimbel
B
kerkorgel
C
piano
D
fortepiano
Slide 3 - Quizvraag
Noem een aantal typische barokinstrumenten
Slide 4 - Woordweb
Sleep de tempo's naar de juiste aanduidingen
Allegro
Largo
Presto
Adagio
Zeer snel
Zeer langzaam
Langzaam
Snel
Slide 5 - Sleepvraag
Een versiering van een toon (snel afwisselen met de naastgelegen toon) noemt men meestal:
Slide 6 - Open vraag
De blokfluit (bovenstem) heeft in de één na laatste maat een gedeelte waarin hij zonder begeleiding een opvulling speelt. Hoe noemt men zo'n gedeelte?
Slide 7 - Tekstslide
Hoe noemt men zo'n gedeelte?
Slide 8 - Open vraag
In de tweede maat zie je een motief dat herhaald wordt
maar steeds een toon hoger.
Slide 9 - Tekstslide
Hoe noemt men dit melodische verschijnsel?
Slide 10 - Open vraag
Slepen maar!
Menuet
Mars
Sarabande
tweedelig
driedelig, vlot
driedelig, langzaam
Slide 11 - Sleepvraag
Hoe noem je het ritmische verschijnsel waarbij in een driedelige maatsoort, het klinkt alsof het tweedelig is (bijv. door overbindingen)
Slide 12 - Open vraag
Wat is de toonsoort? (kies op volgende dia)
Slide 13 - Tekstslide
Wat is de toonsoort?
A
d klein
B
F groot
C
f klein
D
Bes groot
Slide 14 - Quizvraag
Noem de paralleltoonsoort van A groot
Slide 15 - Open vraag
Noem de paralleltoonsoort van g klein
Slide 16 - Open vraag
Welke toonsoort zie je hier?
Slide 17 - Open vraag
Welke toonsoort zie je hier?
Slide 18 - Open vraag
Welke toonsoort zie je hier?
Slide 19 - Open vraag
Als hier de toonsoort c klein staat, welke voortekens moeten er dan worden gebruikt?
Slide 20 - Open vraag
De akkoorden die worden gebouwd op de tonen van een toonladder worden toontrappen genoemd. Hoe noem je de eerste toontrap (I)?
Slide 21 - Open vraag
De vierde toontrap (IV) wordt subdominant genoemd. Hoe noem je de vijfde toontrap (V)?
Slide 22 - Open vraag
Je hoort twee fragmenten: een aria en een recitatief. Sleep de fragmenten naar de juiste term.
aria
recitatief
Slide 23 - Sleepvraag
Kenmerken recitatief:
- klein bereik
- 'zingend spreken'
- weinig begeleiding en eenvoudig
- vaak syllabisch (verstaanbaarheid is belangrijk)
Slide 24 - Tekstslide
Kenmerken aria:
- groter bereik
- expressieve melodie
- uitgebreidere begeleiding
- vaker melismatisch
Slide 25 - Tekstslide
Bekijk het muziekstuk in de volgende dia.
Bekijk de inzet van de stemmen:
hoe noem je een dergelijke compositie?
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Open vraag
Wat is de toonsoort?
Slide 28 - Open vraag
De eerste inzet is in de hoofdtoonsoort (d klein); op de eerste toontrap (I), de tonica: d mineur. De tweede inzet is op de dominant (V); welk akkoord is dat?
Slide 29 - Open vraag
In het vorige stuk in D mineur werd vaak de cis gebruikt i.p.v. de c; de 7e toon van de toonladder werd verhoogd. Hoe noem je zo'n toon?