Toets voorbereiding H4, H5 en H6 Media

Toets voorbereiding H4, H5 en H6 Media
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Toets voorbereiding H4, H5 en H6 Media

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Kort H4, H5, H6 bespreken
  • Oefenen met toets vragen

Slide 2 - Tekstslide

Wat betekent vrijheid van meningsuiting?
A
Recht om eigen mening te uiten
B
Geen kritiek op de overheid geven
C
Alleen positieve meningen delen
D
Mening moet altijd populair zijn

Slide 3 - Quizvraag

Vrijheid van meningsuiting

In Nederland mag je zeggen en schrijven wat je wilt. Dit mag privé en in het openbaar. 

Belangrijk voor iedere Nederlander én journalisten..
Persvrijheid

Betekent dat de media in ons land bijna alles mogen schrijven en laten zien wat ze willen. 


Slide 4 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van censuur?
A
Verwijdering van boeken
B
Publiceren van nieuws
C
Organiseren van evenementen
D
Blokkeren van websites

Slide 5 - Quizvraag

Wat is censuur?
A
Openbare discussie over onderwerpen
B
Verboden publicatie van teksten
C
Vrijheid van meningsuiting
D
Beperking van informatie

Slide 6 - Quizvraag

Welke media vallen onder vrijheid van meningsuiting?
A
Kranten, radio en televisie
B
Alleen sociale media
C
Alleen boeken
D
Alleen nieuwswebsites

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een beperking van deze vrijheid?
A
Geen aansprakelijkheid voor uitingen
B
Geen regels voor media
C
Haatzaaiende uitlatingen zijn verboden
D
Iedereen mag alles zeggen

Slide 8 - Quizvraag

Uitzonderingen vrijheid van meningsuiting

  • Aanzetten tot haat of discrimineren
  • Geen onzedelijke informatie 
  • Media mag geen onwaarheden verspreiden
  • Geen opruiende uitspraken doen

Slide 9 - Tekstslide

Controle achteraf
In Nederland vind er vooraf geen controle op teksten, films of programma's, dit is alleen in een dictatuur zo. 

De rechter kan in Nederland achteraf bepalen of een publicatie in strijd is met de vrijheid van meningsuiting. 

Slide 10 - Tekstslide

Betrouwbaarheid en pluriformiteit
  • Betrouwbare informatievoorziening, is nodig om goed je mening te kunnen vormen en je betrokken te voelen bij de samenleving.

Slide 11 - Tekstslide

Wat betekent pluriformiteit in de media?
A
Enkele dominante stemmen in de media
B
Diversiteit aan meningen en perspectieven

Slide 12 - Quizvraag

Pluriformiteit
In Nederland wonen mensen met allerlei verschillende politieke voorkeuren, geloofsovertuigingen, culturele achtergronden en leefstijlen. 

Slide 13 - Tekstslide

Overheid reguleert de media
De overheid heeft regels waaraan een deel van de media zich moet houden. Dit moet ervoor zorgen dat er genoeg pluriformiteit in de media(publieke omroep) is.

Slide 14 - Tekstslide

Welke media vallen onder de Mediawet?
A
Online platforms
B
Televisie
C
Boeken
D
Radio

Slide 15 - Quizvraag

Welke voorwaarden staan in de mediawet?

Slide 16 - Woordweb

De Mediawet
  • Geen commercieel bedrijf
  • eigen identiteit
  • 50.000 betalende leden
  • volledig programma
  • reclameopbrengsten
  • regels aan reclame
  • product placement

Slide 17 - Tekstslide

4.3 Reclame
  • Imago
  • slogans
  • doelgroepen
  • internetreclame specifieker 

Slide 18 - Tekstslide

Wat is de doelstelling van de reclamecode?
A
Consumenten beschermen tegen misleiding
B
Alleen goedgekeurde merken promoten
C
Reclame voor alle producten verbieden
D
Eerlijke reclame bevorderen

Slide 19 - Quizvraag

Waar komt sluikreclame vaak voor?
A
Televisiecommercials
B
Sociale media
C
Films en series
D
Direct mail

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van sluikreclame?
A
Onopvallende merkvermelding
B
Duidelijke advertentie in tijdschrift
C
Televisiespot met merklogo
D
Product zichtbaar in een film

Slide 21 - Quizvraag

Reclame gericht op het verbeteren van de maatschappij noemen we ideële reclame.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

H5 Het nieuws
5.1 Hoe wordt nieuws gemaakt?
5.2 Nepnieuws

Slide 23 - Tekstslide

Wat is een redactie?
A
Een plaats voor sportwedstrijden.
B
Een team dat inhoud creëert.
C
Een soort schrijfmachine.
D
Verantwoordelijk voor publicaties.

Slide 24 - Quizvraag

Wie werkt er vaak in een redactie?
A
Bouwvakkers
B
Redacteuren
C
Journalisten
D
Verkopers

Slide 25 - Quizvraag

Hoe werken redacties?
  • zelf op zoek naar nieuws - specialisme
  • persberichten
  • persbureaus
  • tips of informatie 

Slide 26 - Tekstslide

Wat beïnvloedt de nieuwswaarde?
A
Impact op de samenleving
B
Aantal advertenties
C
Locatie van het kantoor
D
Uniekheid van het verhaal

Slide 27 - Quizvraag

Wat is een belangrijke factor in nieuwsselectie?
A
De kleur van de koppen
B
Relevantie voor het publiek
C
Aantal woorden in het artikel
D
Actualiteit van het nieuws

Slide 28 - Quizvraag

Selectiecriteria
  • Actualiteit
  • Bijzonder of uitzonderlijk 
  • Nabijheid
  • Doelgroep en commercieel belang

Slide 29 - Tekstslide

Wat is nepnieuws?
A
Feiten die altijd waar zijn
B
Onjuiste feiten en verhalen
C
Informatie van betrouwbare bronnen
D
Valse of misleidende informatie

Slide 30 - Quizvraag

Hoe herken je nepnieuws?
A
Geloof alles wat je leest
B
Negeer onbekende schrijvers
C
Controleer de bron
D
Vergelijk met andere nieuwsbronnen

Slide 31 - Quizvraag

  • Objectiviteit en betrouwbaarheid


  • feiten en meningen
  • woorden en beelden
  • hoor en wederhoor
  • bronnen 

Slide 32 - Tekstslide

Selectieve perceptie kan leiden tot?
A
Verhoogde aandacht voor alle details.
B
Vertekende interpretatie van informatie.
C
Een objectieve waarneming van feiten.
D
Een betere communicatie tussen mensen.

Slide 33 - Quizvraag

Selectieve perceptie

bewust of onbewust keuzes maken tijdens het waarnemen
Referentiekader

persoonlijke waarden, nomen, belangen, meningen en ervaringen

Slide 34 - Tekstslide

H6 De macht van de media
6.1 beïnvloedingstheorieën
6.2 discussies over de media

Slide 35 - Tekstslide

Injectienaald theorie
Manipulatie
Indoctrinatie 

Slide 36 - Tekstslide

Wat is het doel van de injectienaaldtheorie?
A
Educatie van de massa
B
Versterken van sociale cohesie
C
Stimulerende creativiteit
D
Manipulatie van publieke opinie

Slide 37 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van indoctrinatie?
A
Open debat
B
Herhaaldelijke blootstelling aan propaganda
C
Kritische analyse
D
Vrije meningsuiting

Slide 38 - Quizvraag

Wat beschrijft de framingtheorie?
A
Neutrale communicatie bevorderen
B
De invloed van presentatie op interpretatie
C
Alleen positieve informatie benadrukken
D
De feiten zonder context presenteren

Slide 39 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van framing?
A
Een wiskundige vergelijking
B
Een standaard email
C
Een wetenschappelijk artikel
D
Een nieuwsbericht met emotionele taal

Slide 40 - Quizvraag

Wie heeft de macht bij de theorie van de selectieve perceptie?

Slide 41 - Open vraag

Wat is het doel van agendatheorie?
A
Versterken van sociale media invloed
B
Vermijden van politieke discussies
C
Prioriteiten stellen in beleid
D
Beïnvloeden van publieke agenda

Slide 42 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van agendatheorie?
A
Volksgezondheid verbeteren
B
Sportevenementen organiseren
C
Culturele festivals promoten
D
Klimaatverandering op de agenda zetten

Slide 43 - Quizvraag

Beïnvloedingstheorieën
  • injectienaaldtheorie
  • framingtheorie
  • theorie van selectieve perceptie
  • agendatheorie 

Slide 44 - Tekstslide

Waar wordt een disclaimer vaak gebruikt?
A
In sociale media berichten
B
Bij persoonlijke gesprekken
C
Op websites en in documenten
D
In reclamefolders

Slide 45 - Quizvraag

Discussies over de media
  • macht mediabedrijven
  • recht om vergeten te worden
  • lage drempel
  • leugens - disclaimer 

Slide 46 - Tekstslide