les 5 de dirigent

De dirigent

Aan het eind van de les kunnen we 
  • een metafoor uit een gedicht halen
  • antwoorden geven die je niet letterlijk uit de tekst kunt halen

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
Begrijpend lezenBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

De dirigent

Aan het eind van de les kunnen we 
  • een metafoor uit een gedicht halen
  • antwoorden geven die je niet letterlijk uit de tekst kunt halen

Slide 1 - Tekstslide

kenmerken van een gedicht
Strofen
Een gedicht bestaat uit verschillende soorten tekst. Het lijken alinea's maar het zijn strofen bij een gedicht.
Rijmschema:
Een schema die aangeeft welke regels op elkaar rijmen ( a-a-b-b of a-b-c-b)
Metafoor:
om het gedicht mooier te maken wordt  figuurlijk taalgebruik toegepast. Een metafoor is een vergelijking. 

Slide 2 - Tekstslide

Lees de titel en bekijk de afbeelding.
Waar denk je dat het gedicht over zal gaan?
A
Over iemand die de baas speelt op school.
B
Over verschillende gevoelens en emoties.
C
Over muziek.
D
Over sport.

Slide 3 - Quizvraag

De titel van het gedicht is Dirigent.Wie of wat is een dirigent.
A
Iemand die je toetsen nakijkt die je op school hebt gemaakt.
B
Een stofje in je hoofd dat ervoor zorgt dat je verschillende gevoelens en emoties ervaart .
C
Iemand die een orkest of een koor leidt en aangeeft hoe de muziek moet worden uitgevoerd.
D
Iemand die erop toeziet dat een wedstrijd eerlijk verloopt.

Slide 4 - Quizvraag

Een ander woord voor ritme.
Pauken
Harmonieus
symfonie
cadans
sentiment

Slide 5 - Sleepvraag

lees het gedicht met z'n tweeën.

Slide 6 - Tekstslide

Waaraan kun je zien dat deze tekst een gedicht is? Kies 3 juiste antwoorden.
1.Aan de lengte van de tekst.
2.Aan de korte zinnen/regels.
3.Aan de rijmwoorden in de tekst.
4.Aan het onderwerp van de tekst.
5.Aan de herhaling van bepaalde zinnen.

Slide 7 - Open vraag

De schrijver heeft een bepaalde opbouw gehanteerd in het gedicht; er zijn steeds een paar strofen die bij elkaar horen. Welke opbouw is juist.
A
Strofe 1 en 2 - strofe 3 en 4 - strofe 5 en 6 - strofe 7 en 8 en strofe 9
B
strofe 1 t/m 3-strofe 4 t/m 6 -strofe 7 t/m 9
C
Strofe 1 t/m 4 - strofe 5 t/m 8 -strofe 9
D
strofe 1 t/m 5 - strofe 6 t/m 9

Slide 8 - Quizvraag

De schrijver maakt gebruik van een rijmschema. Welk rijmschema past het beste bij het gedicht?
A
a-a-b-b
B
a-b-b-a
C
a-b-a-b
D
a-b-c-b

Slide 9 - Quizvraag

Welke strofe wijkt af van dit rijmschema?

Slide 10 - Open vraag

Lees strofe 1 en 2 nog eens. Hoe voelt de ik-persoon in het gedicht zich hier waarschijnlijk?
A
enthousiast
B
onrustig
C
tevreden
D
verdrietig

Slide 11 - Quizvraag

Lees strofe 3 en 4 nog eens. Hoe voelt de ik-persoon in het gedicht zich hier waarschijnlijk niet?
A
boos
B
furieus
C
teleurgesteld
D
woedend

Slide 12 - Quizvraag

In strofe 3 lees je: Een donker, grauw geluid. Je kunt geluid niet zien. Wat bedoelt de schrijver met "een donker geluid"?
A
Een geluid dat je alleen hoort als het donker is.
B
Een geluid dat laag en dreigend klinkt.
C
De schrijver heeft een fout gemaakt en had eigenlijk moeten zeggen: een hard geluid

Slide 13 - Quizvraag

Lees strofe 5 en 6 nog eens. Welke gevoelens passen bij deze strofen. Kies de 3 beste antwoorden.
1. blij 4. opgetogen
2. enthousiast 5. rustig
3. onrustig 6. tevreden

Slide 14 - Open vraag

Lees strofe 7 en 8 nog eens. Hoe voelt de ik-persoon in het gedicht zich hier waarschijnlijk?

Slide 15 - Open vraag

In strofe 7 lees je: Een toonsoort in mineur. Wat betekent "mineur"?
A
Dat het een toonsoort is waarbij de tonen dreigend klinken.
B
Dat het een toonsoort is waarbij de tonen opgewekt klinken.
C
Dat het een toonsoort is waarbij de tonen opgejaagd klinken.
D
Dat het een toonsoort is waarbij de tonen droevig klinken.

Slide 16 - Quizvraag

In strofe 8 lees je: lange klanken in het hout. Wat bedoelt de schrijver met "het hout"?
A
De houten traptrede die kraakt als je er op staat.
B
De houten drumsticks waarmee je kunt trommelen.
C
De houten blaasinstrumenten.
D
De liefde die je voor iemand voelt.

Slide 17 - Quizvraag

Het gedicht eindigt met de zin: Maar ik ben zelf de dirigent...
Wat bedoelt de schrijver hiermee?
A
Dat de ik-persoon leider is van een orkest of koor.
B
Dat de ik-persoon van heel veel verschillende soorten muziek houdt.
C
Dat de ik-persoon zelf bepaalt naar welk soort muziek hij/zij luistert.
D
Dat de ik-persoon wel verschillende gevoelens ervaart, maar dat hij/zij zelf ook invloed heeft op hoe hij/zij zich voelt.

Slide 18 - Quizvraag

Weke metafoor gebruikt de schrijver in het gedicht?

Slide 19 - Open vraag