TH 3 Stofwisseling B2 Enzymen

Thema 3 Stofwisseling
B2
Enzymen
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 3 Stofwisseling
B2
Enzymen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wat is geen organische stof?
A
Glucose
B
DNA
C
Koolstofdioxide
D
Vetzuur

Slide 4 - Quizvraag

Wat zijn de kenmerken van een organische stof?
A
Ze bevatten C/H/O-atomen
B
Het zijn relatief kleine moleculen
C
Ze worden gemaakt door organismen
D
Het zijn relatief grote moleculen

Slide 5 - Quizvraag

Welke van onderstaande antwoorden hebben betrekking op
anorganische stoffen?
A
Ze bestaan uit C/H/O-atomen
B
Ze komen uit de levenloze natuur
C
Het zijn relatief grote moleculen
D
CO2 is een organisch molecuul

Slide 6 - Quizvraag

Welk van deze organismen is autotroof?
A
gorilla
B
goudvis
C
geranium
D
gierzwaluw

Slide 7 - Quizvraag

Leerdoelen B2
  • Je kunt de bouw en werking van enzymen beschrijven. 

  • Je kunt de invloed van milieufactoren op de enzymactiviteit beschrijven.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Link

Enzym-substraat complex

Slide 11 - Tekstslide

Elk enzym heeft dus zijn eigen functie
Splitsend enzym: hydrolyse m.b.v. water



Hydrolyse is de splitsing van een 
chemische binding onder 
opname van een molecuul water

Opbouwend enzym: condensatiereactie
Een condensatiereactie is een chemische reactie, waarbij relatief eenvoudige organische moleculen (monomeren) met elkaar reageren tot grotere moleculen. Hierbij wordt water afgesplitst. 

Slide 12 - Tekstslide

Werking enzymen
  • Cofactor: een speciaal ion of molecuul die nodig is voor de werking van een enzym 
  • Apo-enzym: het eigenlijke enzymmolecuul wanneer cofactor nodig is
  • Co-enzym: wanneer de cofactor een organische stof is (vitaminen en ATP)
  • ATP kan dus zowel substraat als co-enzym zijn (bv. Na+/K+-pomp)

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Enzymactiviteit

De mate waarin een enzym een reactie versnelt, 
is afhankelijk van:

  • temperatuur
  • pH
  • concentratie deelnemende stoffen
  • activatoren en remstoffen

Slide 15 - Tekstslide

Optimum temperatuur

Slide 16 - Tekstslide

Optimum pH

Slide 17 - Tekstslide

pH in het maag-darmkanaal

Slide 18 - Tekstslide

Remstoffen en activatoren
Activatoren:
sommige hormonen 
en medicijnen

Remstoffen:
zware metalen (lood en 
cadmium)

Slide 19 - Tekstslide

Enzymatische reacties

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Maak opdracht 12 t/m 20

Slide 22 - Tekstslide

Wat heeft een enzym altijd nodig om een product te maken?
A
co-enzym
B
eiwit
C
fotosynthese
D
substraat

Slide 23 - Quizvraag

Wat betekent het dat een enzym substraatspecifiek is?
A
Een enzym kan maar één type substraat produceren
B
Een enzym kan maar één type substraat omzetten
C
Een enzym heeft maar één actief centrum
D
Een enzym wordt geactiveerd door één specifiek substraat

Slide 24 - Quizvraag


Enzymeigenschappen
Welke uitspraak over enzymen is juist?

A
Het apo-enzym bepaalt de substraatspecificiteit.
B
Het apo-enzym is een metaalion of een vitamine.
C
Het co-enzym bepaalt de substraatspecificiteit.
D
Het co-enzym is het eigenlijke enzym.

Slide 25 - Quizvraag

Hoe heet het proces waarbij een eiwit zijn ruimtelijke structuur verliest door bijvoorbeeld te hoge temperatuur?

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Link

Wat was je procentuele score?

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Video