AVR P2 L01 Terugblik Periode 1 Ontvangen en opslaan van goederen

Assistent Verkoop & Logistiek
Periode 02
Onderhouden van artikelpresentaties

Les 01 
Terugblik Periode 1 
Ontvangen en opslaan van goederen



1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
WerknemersvaardighedenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

Assistent Verkoop & Logistiek
Periode 02
Onderhouden van artikelpresentaties

Les 01 
Terugblik Periode 1 
Ontvangen en opslaan van goederen



Slide 1 - Tekstslide


1: Respect
2: Kom op tijd
3: Laptop, boeken en pen mee
4:  Alleen flesje water (geen eten/drinken in lokaal)
5: Geen petten, mutsen en capuchons
6: Telefoon



Afspraken/regels in de klas
Is de les al begonnen? Wacht dan VOOR het lokaal in het zicht van de docent. Zodra de docent het aangeeft mag je naar binnen. 
Gebruik mobiele apparaten alleen wanneer de docent dit aangeeft. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet jij nog van de vorige periode?

Slide 3 - Woordweb

Vorige periode

Ontvangen en opslaan van goederen

Les01 Detailhandel & Groothandel
Les02 Soorten winkels
Les03 Buitenopdracht winkelomgeving
Les04 Soorten logistieke bedrijven
Les05 Het magazijn
Les06 Criminaliteit: Diefstal voorkomen
Les07 Ontvangst goederen: Vrachtbrief & Pakbon
Les08 Goederen verplaatsen en veilig werken


Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
Student doet mee met quiz van 26 vragen om kennis op te halen van periode 1 Ontvangen en opslaan van goederen

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Wat is detailhandel
A
Verzamelnaam voor winkels die verkopen aan particulieren (klanten/consumenten)
B
Verzamelnaam voor bedrijven die verkopen aan hotels, restaurants en cateringbedrijven
C
Verzamelnaam voor bedrijven die goederen in grote hoeveelheden aan andere bedrijven verkopen
D
Verzamelnaam voor winkel die minder dan 10 medewerkers hebben

Slide 7 - Quizvraag

Wat zijn goederen?
A
Goederen zijn producten die je niet kan aanraken
B
Goederen zijn producten die je kan aanraken

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor klant?
A
Particulieren
B
Potentiële
C
Delinquent
D
Consumenten

Slide 9 - Quizvraag

Wat is géén winkeltype?
A
Speciaalzaak
B
Discounter
C
Kleding en sport
D
Supermarkt

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Video

Wat is een ander woord voor fabriek?
A
Transportbedrijf
B
Groothandel
C
Productiebedrijf
D
Distributiecentrum

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent distributie?
A
Bezorging, verkopen en ophalen
B
Bezorging, verdeling & verspreiding
C
Bezorging, retourneren en emballage
D
Bezorging, garantie en colli

Slide 13 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Een goederenstroom is het proces van productie van grondstoffen tot aan het verkopen van goederen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Grondstoffen zijn materialen om iets te maken of te fabriceren.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Schaars betekent
in kleine hoeveelheden beschikbaar, zeldzaam, moeilijk verkrijgbaar
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Video

Wat doe je NIET in een magazijn?
A
Ontvangen en controleren van goederen
B
Opslaan van goederen?
C
Verzamelen en verzenden van goederen
D
Verkopen van goederen

Slide 18 - Quizvraag

Waar of niet waar?
De werkvoorraad ligt boven de bulkvoorraad?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent preventie?
A
Preventie betekent dat je straf krijg bij diefstal
B
Preventie betekent dat je aangifte kan doen
C
Preventie betekent dat je goed verzekerd bent
D
Preventie betekent voorkomen/zorgen dat iets niet gebeurd

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

Wat voor soort winkel is de Action?
A
Speciaalzaak
B
Warenhuis
C
Outlet store
D
Discounter

Slide 22 - Quizvraag

Wat moet je doen als je ziet dat er gestolen wordt?
A
Direct actie ondernemen en de dief aanhouden
B
Niets, de camera's zorgen ervoor dat de dief gepakt wordt
C
Bel direct de politie op 112
D
Waarschuw een collega of leidinggevende

Slide 23 - Quizvraag

Wat wordt er er in een ontvangstruimte gedaan?
A
Goederen worden gecontroleerd en gesorteerd
B
Goederen worden opgeslagen

Slide 24 - Quizvraag

Wat betekent lossen?
A
Goederen worden los gemaakt uit de dozen
B
Goederen worden los verpakt
C
Goederen worden in de vrachtwagen gedaan
D
Goederen worden uit de vrachtwagen gehaald

Slide 25 - Quizvraag

Hoeveel colli?
2 pallets met 10 dozen, 2 dozen en 1 rolcontainer met 21 dozen.
A
43 colli
B
35 colli
C
5 colli
D
4 colli

Slide 26 - Quizvraag

Wat is emballage?
A
Verpakkingsmateriaal wat meerdere keren gebruikt kan worden
B
Verpakkingsmateriaal dat vernietigd moet worden
C
Verpakkingsmateriaal dat weggegooid moet worden
D
Verpakkingsmateriaal zonder statiegeld

Slide 27 - Quizvraag

Wat is kwantitatieve controle?
A
Controle op beschadigde verpakking
B
Controle van aantal goederen
C
Controle van houdbaarheidsdatum
D
Controle van juiste goederen

Slide 28 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Een vrachtbrief is een vervoersdocument met daarop informatie over de inhoud van de bestelling?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Op de pakbon staat informatie over de inhoud van de bestelling?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Wat doe je als een levering (zending) niet compleet is?
A
De vrachtbrief ondertekenen
B
Wachten tot er meer geleverd wordt
C
Leidinggevende vragen wat er moet gebeuren
D
De chauffeur retour sturen

Slide 31 - Quizvraag

Hoe controleer je een vrachtwagen met groente en fruit?
A
Proeven
B
Steekproef
C
Ruiken
D
100% controle

Slide 32 - Quizvraag

Wat betekent derving?
A
Derving is als goederen uitverkocht zijn
B
Derving is als je geen winst maakt
C
Derving betekent dat je goederen niet meer kan verkopen
D
Derving is als spullen niet geleverd worden

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Video

Wat betekent Arbowet?
A
Arbeidsomstandigheden wet
B
Arbeidsontwikkeling wet
C
Arbeidsonderwijs wet
D
Arbeidsongelijkheid wet

Slide 35 - Quizvraag

Wat staat er NIET in de Arbowet?
A
Veiligheid
B
Gezondheid
C
Salaris
D
Welzijn

Slide 36 - Quizvraag

Wat moet de werknemer doen van de Arbowet?
A
De werkgever vertellen over mogelijke gevaren​
B
Instructies van de werkgever opvolgen​
C
Persoonlijke beschermmiddelen gebruiken​
D
Voorkomen van eentonige werkzaamheden​

Slide 37 - Quizvraag