§ 1.2 De Nederlandse Industrie blz 10

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

JdW
Wij werken met de kijkwijzer
Startklaar 
Voorkennis
Leerdoelgericht
Inclusieve didactiek
Herkenbare voorbeelden
Formatief Handelen
Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Welkom allemaal
Vandaag gaan we doen?
Pak je Chromebook / laptop log in op LESSON UP
Pak je aantekeningen JDW schrift
Open je Lesboek blz 10 + 11
Open je werkboek blz 9 t/m 11

Slide 3 - Tekstslide

Telefoons UIT
In de klas gebruiken we GEEN mobiele telefoon

Je mobiele telefoon staat uit
en zit in je tas

Stiekem gebruik = Inleveren

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling vorige les:

Wat hebben we de vorige les geleerd ?

Slide 5 - Woordweb

Lesdoel(en) - (Opschrijven)
§ 2    De Nederlandse industrie     ( SLEUTELWOORDEN)                                                       
Basisbegrippen:   Grondstoffen, Vestigingsplaatsfactoren, massagoederen, stukgoederen, arbeidsmarkt, afzetmarkt, agglomeratie effect, Industriële inertie, Multinationals 
                 SAMENVATTING                            
R:       Je kunt het verschil tussen massagoederen en stukgoederen                                                            
T1:     Je kunt verklaren / uitleggen waarom de afzetmarkt van goederen door welvaart toeneemt.                                                            
T2:    Je kunt van een thematische kaart aangeven waar in Nederland of een ander land  bepaalde industrie voorkomt                       
I:       Je kunt beredeneren / uitleggen wat Multinationals zijn en wat de voorwaarden zijn.                                                            

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Pak je lesboek
We gaan gezamenlijk lezen op blz 10 + blz 11
Iedereen leest mee .... Je krijgt om de beurt een leesopdracht

Geef aan als je moeilijke woorden niet begrijpt

Slide 11 - Tekstslide

Welke bedrijven hebben fabrieken nodig voor verdere verwerking van producten?
A
Bedrijven die zich ver van fabrieken vestigen.
B
Andere verwerkingsfabrieken en dienstverlenende bedrijven.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het agglomeratie-effect in de context van bedrijfsvestiging?
A
Bedrijven vestigen zich ver van elkaar voor concurrentie.
B
Bedrijven vestigen zich bij elkaar om samen te werken.

Slide 13 - Quizvraag

Waarom vestigen broodfabrieken zich bij de afzetmarkt?
A
Vanwege goedkoper transport over zee.
B
Om producten die snel bederven te verkopen.

Slide 14 - Quizvraag

Waarom verplaatsen fabrieken zich naar landen met lagere lonen?
A
Om dichter bij de afzetmarkt te zijn.
B
Om kosten te besparen op laaggeschoolde arbeid.

Slide 15 - Quizvraag

Waarom vestigen fabrieken zich vaak in steden?
A
Vanwege goedkoper transport over zee.
B
Vanwege de nabijheid van arbeidskrachten en afzetmarkt.

Slide 16 - Quizvraag

Waarom vestigen olieraffinaderijen zich vaak in de buurt van zeehavens?
A
Er is minder concurrentie voor de fabrieken in zeehavens.
B
Er is meer ruimte voor de fabrieken in zeehavens.
C
Olieraffinaderijen hebben speciale belastingvoordelen in zeehavens.
D
Aardolie wordt in grote tankers aangevoerd via zeehavens.

Slide 17 - Quizvraag

Waarom vind je suikerfabrieken vaak in gebieden waar veel suikerbieten groeien?
A
Suikerbieten groeien beter in de buurt van suikerfabrieken.
B
De arbeidskosten zijn lager in die gebieden.
C
Voor het maken van suiker is veel suikerbieten nodig.
D
Suikerfabrieken hebben speciale subsidies in die gebieden.

Slide 18 - Quizvraag

Waarom is het goedkoper om producten te vervoeren dan grondstoffen in bepaalde situaties?
A
Producten hebben minder ruimte nodig tijdens transport.
B
Soms is er weinig product in verhouding tot de benodigde grondstoffen.
C
Grondstoffen bederven sneller tijdens transport.
D
Producten zijn zwaarder dan grondstoffen.

Slide 19 - Quizvraag

Waarom kiezen fabrieken die landbouwproducten verwerken vaak voor een locatie dicht bij de landbouwgebieden?
A
Er is minder belasting in landbouwgebieden.
B
Landbouwproducten kunnen lang bewaard worden.
C
Landbouwproducten moeten vers worden verwerkt.
D
De arbeidskosten zijn lager in landbouwgebieden.

Slide 20 - Quizvraag

Waarom vestigen fabrieken die veel massagoed nodig hebben zich vaak in de buurt van zeehavens?
A
Het vervoer van massagoed is duurder via zeehavens.
B
Het vervoer van massagoed is goedkoper via zeehavens.
C
Er is minder concurrentie voor de fabrieken in zeehavens.
D
Er is meer ruimte voor de fabrieken in zeehavens.

Slide 21 - Quizvraag

Kijk goed naar dit plaatje
Onthou welke industrieën je ziet !!!

In welk deel van Nederland zitten de meeste bedrijven?

Slide 22 - Tekstslide

Welke Industrieën zag je op
de vorige slide / foto?

Slide 23 - Woordweb

Massagoederen
Stukgoederen

Slide 24 - Tekstslide

Hoe herken je
MASSA GOEDEREN ?

Slide 25 - Woordweb

Hoe herken je
STUK GOEDEREN ?

Slide 26 - Woordweb

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Waarom is de paprika handel naar CHINA zo aantrekkelijk voor Nederland?
A
De chinezen zijn gek op paprika
B
De chinezen kennen paprika niet
C
In China wonen veel mensen dus de AFZET markt is groot ( veel €€ )
D
In China eten ze alleen Chinese kool

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Wat zijn Multinationals ?
A
Dat zijn voetbal bedrijven
B
Dat zijn bedrijven in het buitenland
C
Dat zijn bedrijven met vestigingen in vele landen
D
Dat zijn bedrijven in Nederland

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Pak je werkboek blz 9 en blz 12
Ga nu de opdrachten maken uit je werkboek 1 t/m 9

Slide 35 - Tekstslide

Exit Ticket
Hoe goed heb je de les begrepen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Poll