Economisch bekeken - H2.2 Consumeren is kiezen - GT

2.2 Een etentje thuis
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

2.2 Een etentje thuis

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik

Slide 2 - Tekstslide

  • Ik kan aangeven wat behoeften zijn.
  • Ik ken het verschil uitleggen tussen betaald produceren en onbetaald
      produceren.
  • Ik kan uitleggen wat consumeren is.
  • Ik kan uitleggen dat consumeren beperkt wordt door schaarste in
      middelen en tijd.
Paragraaf 2.1 Consumeren is kiezen

Slide 3 - Tekstslide

ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H2.1
6. 








7.      A.
€ 40,- – € 23,70 (6 × € 3,95) = € 16,30
         B.
€ 24,95 – € 16,30 = € 8,65
          C. Hij heeft gebrek aan middelen (geld).


Slide 4 - Tekstslide

ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H2.1
8.      A. De patiënt in de behandelstoel
         B.
Haar behoefte aan een goed gebit wordt vervuld.
          C. De tandarts
          D. Zij vervult de behoefte van de patiënt.

9.      A. De aankopen van consumenten horen bij de consumptie.
          B. De scooter bevredigt zijn behoeften niet meer, want hij kan er niet
               mee rijden.

10.    A. A: produceren; B: produceren; C: consumeren
          B. A: de fabriek
          C. in de huishoudens (of gezinnen)


Slide 5 - Tekstslide

ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H2.1
11.     A. Er zijn lange wachtlijsten voor huurwoningen.
           B.
Koopwoningen zijn te duur voor hen.
           C.
Door meer huizen te bouwen die verkocht of verhuurd kunnen worden.
           D.
Ja, want door de schaarste stijgt de prijs van de koopwoning. Ook: Ja,
                 want als hij of zij kiest voor een koopwoning, kan hij of zij dat geld niet
                 meer voor iets anders gebruiken.

Slide 6 - Tekstslide

Aan het eind van deze paragraaf kun je:
  • de verschillen tussen betaalde en onbetaalde productie benoemen.
  • aangeven wat er nodig is voor de productie (hulpmiddelen).
  • wat de verschillen zijn tussen zelf produceren en uitbesteden.
  • de waarde van de productie thuis uitrekenen.
Wat gaan we leren?

Slide 7 - Tekstslide

Er zijn twee soorten van produceren.

  • Onbetaalde productie. Dat is iets
     doen of maken zonder betaald te
     worden.
  • Voorbeelden: Eten koken, de was
     doen, kinderen verzorgen en de
     fiets repareren.



Onbetaald produceren

Slide 8 - Tekstslide

Er zijn twee soorten van produceren. De andere is:
  • Betaald produceren. Dat is iets
     doen of maken tegen betaling.
  • Voorbeelden: Werken als schilder, bakker, kok, etc.



Betaald produceren

Slide 9 - Tekstslide

Om te produceren hebben we hulpmiddelen nodig.

  • Gereedschap: Om te schilderen hebben
      we kwasten nodig.
  • Arbeid: Iemand moet de handeling van het
      verven doen.
  • Natuur: Om onbetaalde productie te doen
     is vaak ook een stukje natuur nodig,
     bijvoorbeeld water om kwasten schoon te
     maken of zonlicht om het te laten drogen.


Wat is er nodig om te produceren?

Slide 10 - Tekstslide



Productie uitbesteden

  • Je moet ervoor betalen.
  • Je hebt er vaak geen zin in.
  • Je hebt er geen tijd voor.
  • Je kan het zelf niet.


Productie thuis
  • Het is (vaak) gratis.
  • Het is makkelijk.
  • Je hebt wel tijd/zin om het
      te doen.
Zelf doen of uitbesteden?

Slide 11 - Tekstslide

Je hebt een lekke band. Je kan dit zelf en koopt voor € 15,- een nieuwe band. Als je het niet zelf kan ga je naar de fietsenmaker en betaal je
€ 17,50 voor de band en € 7,50 voor de reparatie. Wat is de waarde van de productie thuis?

  • Waarde productie thuis = Kosten van productie door een bedrijf - Kosten van zelf produceren
  • (€ 17,50 + € 7,50) - € 15,00 = € 10,-
Waarde productie thuis

Slide 12 - Tekstslide

OPDRACHTEN
timer
10:00
  • Maak de introductievragen (opdracht 1 t/m 5) op pagina 44 en 45 in duo's!
  • Na 10 minuten gaan we de vragen bespreken!




  • Klaar? Dan kun je alvast beginnen met de rest van de vragen. Dan hoef je thuis minder te doen!



Slide 13 - Tekstslide

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
1.      A. Voor hun vrienden en voor henzelf
         B. Dit soort productie is onbetaald en gebeurt door producenten.

2.      A. Je kunt niet bakken of braden of snijden met je handen.
               (Meerdere antwoorden mogelijk)
         B. Arbeid

3.      A. regen – grondwater – waterzuivering – waterleidingnet – kraan
          B. Zonlicht, grond, regen




Slide 14 - Tekstslide

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
4.      A. Het is goedkoper (Meerdere antwoorden mogelijk)
         B. Ze hebben geen tijd of geen zin om te koken
               (Meerdere antwoorden mogelijk).

5.      A.
€ 7,98 + € 2,79 + € 2,51 + € 0,82 = € 14,10
         B. € 15,50 + € 6 + € 12 + € 14 = € 47,50
               € 47,50 – € 14,10 = € 33,40




Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk voor de volgende les:
  • Maken toepassingsvragen 6 t/m 13 van hoofdstuk 2.2 een etentje thuis op bladzijde 46 en 47.

Huiswerk

Slide 16 - Tekstslide

Bedankt en succes vandaag!

Slide 17 - Tekstslide