SK 3h Nova 3b scheikunde H6.1/6.2/6.3/6.4

Lesplanning
0 min    
2 min    Uitleggen doelen deze les
5 min    Theorie uitleg
15 min  Zelfstandig werken/ huiswerkcontrole
35 min Filmpje

Inhoud
Werkvorm
Ontvangst
Individueel
Lesdoelen uitleggen
Klassikaal
Quizz over lesdoelen
Klassikaal
Alle Leerdoelen samenvatten
Klassikaal
Afsluiting herhalen doelen deze les
Klassikaal
Lesplanning
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning
0 min    
2 min    Uitleggen doelen deze les
5 min    Theorie uitleg
15 min  Zelfstandig werken/ huiswerkcontrole
35 min Filmpje

Inhoud
Werkvorm
Ontvangst
Individueel
Lesdoelen uitleggen
Klassikaal
Quizz over lesdoelen
Klassikaal
Alle Leerdoelen samenvatten
Klassikaal
Afsluiting herhalen doelen deze les
Klassikaal
Lesplanning

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen H6.1
  • Je kunt het verschil benoemen tussen intensieve en biologische landbouw
  • Je kunt het verschil benoemen tussen hoofdelementen en spoorelementen
  • Je kunt uitleggen wat eutrofiering is
  • Je kent drie manieren van conserveren
  • Je kunt het het nut van E-nummer uitleggen

Slide 2 - Tekstslide

6.1 Voedselproductie

Slide 3 - Tekstslide

Voedsel
In de supermarkt staat voedsel. Voedselproductie begint bij de boer, via allerlei bewerkingen komt het dan in de winkel terecht.

In Nederland hebben we vooral intensieve landbouw. Op een klein oppervlakte, veel voedsel produceren. 

Slide 4 - Tekstslide

Hoe?
Zo veel mogelijk voedselproductie:
  • kunstmest gebruiken
  • gewasbeschermingsmiddelen gebruiken 

Beide opties zorgen voor meer voedsel. 

Slide 5 - Tekstslide

Meststoffen 
We hebben twee soorten meststoffen:
  • kunstmest
  • dierlijke mest 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Kunstmest
  • Volledig door mensen gemaakt 
  • Er zit voornamelijk fosfor, kalium, stikstof in (dat noemen we hoofdelementen)
  • Hoofdelementen zijn atoomsoorten die door planten worden opgenomen
  • Andere hoofdelementen: calcium, zwavel, magnesium
  • Sporenelementen: ook nodig, maar heel weinig  

Slide 8 - Tekstslide

Te veel meststoffen 
Overbemesting --> slecht voor biodiversiteit

Overbemesting = eutrofiering


Slide 9 - Tekstslide

Gewasbescherming
Bescherming tegen schimmels, bacteriën, verdelgen van insecten, onkruid. 

Niet alleen slechte dingen gaan dood, maar ook het bodemleven. 


Slide 10 - Tekstslide

Intensieve vs biologische landbouw
  • Wel / geen bestrijdingsmiddelen en kunstmest
  •  Geen/ wel biologisch geteeld veevoer
  • Laag dierenwelzijn / diervriendelijke huisvestiging

Slide 11 - Tekstslide

Conserveren 
  • fermenteren
  • inleggen in zuur, zout, suiker
  • invriezen
  • drogen
  • steriel verpakken 
  • conserveringsmiddel toevoegen 
  • pasteuriseren en steriliseren 

Slide 12 - Tekstslide

Additieven
Hulpmiddelen die de kleur, de geur, de smaak of houdbaarheid verbeteren. 

We kennen deze additieven als E-nummers.
Kunnen zowel chemisch als natuurlijk zijn. 
(tabel 2 NIET leren)

Slide 13 - Tekstslide

Leerdoelen 6.2 voedingsstoffen

  • Je kunt uitleggen wat koolhydraten zijn
  • Je kunt uitleggen wat vetten/olieen zijn
  • Je kunt uitleggen wat eiwitten zijn
  • Je kunt uitleggen wat vezels/minaralen zijn
  • Je kunt uitleggen wat de energiewaarde betekent

Slide 14 - Tekstslide

Koolhydraten (suikers)
Sachariden = moeilijke naam voor koolhydraten
Glucose: 1 sacharide --> monosacharide

Sacharose: 2 sachariden --> disacharide

zetmeel: veel sachariden --> polysacharide

Slide 15 - Tekstslide

Vetten

  1. Smeerolie en vetten - Aardolie (alkanen)
  2. Vetten in voedsel - 
olie (plantaardig)
vetten (dierlijk)

Binas: 67

Slide 16 - Tekstslide

Bouw van eiwitten
  • Een eiwit is een polypeptide, opgebouwd uit aminozuren
  • In een eiwit zijn peptidebindingen (amide) aanwezig.
  • Zie Binas tabel 67H1.

Slide 17 - Tekstslide

Energiewaarde
  • Brandstoffen hebben een bepaalde energiewaarde
  • Zoveel energie krijg je als je 100 g of 100 mL eet/drinkt 
  • We drukken dit uit in J of zoals vroeger in cal 
  • 1 cal = 4,18 J
  • dames 14-18 jaar: 2200-2500 kcal
  • mannen 14-18 jaar: 2900-3300 kcal 

Slide 18 - Tekstslide

Mineralen

Slide 19 - Tekstslide

LD 6.3 Persoonlijke verzorging

  • Je kunt verschillende functies van cosmetische producten uitleggen
  • Je kunt uitleggen hoe zeep wast
  • Je kunt uitleggen hoe zeepmolecuulen eruit zien
  • Je kunt een emulgator uitleggen
  • Je kunt uitleggen wat nanodeltjes zijn

Slide 20 - Tekstslide

Cosmetische producten

  • Hygiene (zeep shampoo)
  • Verfraaien (make-up, parfum)
  • Beschermen (zonnebrand creme, Labello)

Slide 21 - Tekstslide

Hoe wast zeep?
Zeep is basis pH>7

Slide 22 - Tekstslide

Zeep vorm micellen

Slide 23 - Tekstslide

Zeep

Slide 24 - Tekstslide

Je kan een emulgator uitleggen
Zeep sluit vet op in een zeepbel, daardoor kan vet opgelost worden in water.
Zeep ontvet je huid dus heb je een hydraterende creme nodig(emulsie).

Slide 25 - Tekstslide

Nanodeeltjes
Voorbeelden: 
TiO2 en ZnO in zonnebrandcrème
SiO2 in tandpasta
ZnO in huidcrèmes 

-->als nanodeeltjes zijn ze effectiever, omdat het kleinere deeltjes zijn en dus meer oppervlak hebben.

Slide 26 - Tekstslide

Welk product is een geen cosmetisch middel?
A
Tandpasta
B
Wasmiddel
C
Parfum
D
Shampoo

Slide 27 - Quizvraag

Cosmetische middelen zijn
A
Schoonmaakmiddelen
B
Alleen voor vrouwen
C
Lichaam wassen, reinigen en verzorgen

Slide 28 - Quizvraag

Zeep heeft een
A
Hydrofobe kop
B
Hydrofiele kop
C
Is geheel hydrofiel

Slide 29 - Quizvraag

Zeep is een basische oplossing. Wat kan je zeggen over de pH van zeep?
A
pH < 7
B
pH > 7
C
pH = 7
D
pH = 12

Slide 30 - Quizvraag

Wat verwijder je met zeep?
A
Talg
B
Bacteriën
C
Vuil
D
Huid

Slide 31 - Quizvraag

2: Is zeep een emulgator? Zo niet, wat is zeep dan wel?

A
nee, zeep is een oplossing
B
ja, zeep is een emulgator
C
nee, zeep is een emulsie

Slide 32 - Quizvraag

zeep heeft een
A
hydrofiele kop
B
hydrofobe staart
C
hydrofobe kop
D
hydrofiele staart

Slide 33 - Quizvraag

En wat is het hydrofiele deel van een zeepmolecuul?
A
De kop
B
De staart
C
Het midden
D
Het hele zeepdeeltje

Slide 34 - Quizvraag

Hoe heet een vetbolletje dat omringt is door zeepmoleculen zodat het geheel oplosbaar wordt?
A
De kop
B
Hydrofoob
C
Een micel
D
Crème

Slide 35 - Quizvraag

TiO2 zit in
A
nanodeeltjes
B
huidcrèmes
C
zonnebrandcrèmes
D
tandpasta

Slide 36 - Quizvraag

Laatste vraag
Hoe groot zijn nanodeeltjes?
A
1 - 100 mm
B
1 - 100 nm
C
1 - 100 dm
D
1 - 100 cm

Slide 37 - Quizvraag

LD 6.4 Schoonmaakmidellen

  • Je kunt verschillende manieren van schoonmaken herkennen en benoemen
  • Je kunt ph uitleggen (zuren en basen)
  • Je kunt ph bepalen
  • Je kunt een schoonmaakmiddel kiezen
  • Je kunt titratie uitvoeren

Slide 38 - Tekstslide

Schoonmaken

Slide 39 - Tekstslide

Schoonmaken op verschillende manieren
  • Mechanisch reinigen
  • Oplossen
  • Desinfecteren
  • Chemisch reinigen 

Slide 40 - Tekstslide

Schoonmaken met water en zeep
Hydrofiel = waterlievend
Hydrofoob = watervrezend

Slide 41 - Tekstslide

Schoonmaken met zuren en basen






Zuur                                               Base

Slide 42 - Tekstslide

Schoonmaken

Zure schoonmaakmiddelen zijn geschikt om kalk op te lossen. (Schoonmaak azijn, antikal, zoutzuur)


Basische schoonmaakmiddelen zijn geschikt om vetten op te lossen. (Ammonia, gootsteenontstopper, soda)

Slide 43 - Tekstslide

Titratie

Slide 44 - Tekstslide

  Titratie

Slide 45 - Tekstslide