Les 8 leesvaardigheid

Vrijdag 10 december - H2a

  • Antwoorden bij tekst 'Coronacrisis prikkelt'
  • Terugblik: signaalwoorden en verbanden Blok 3
  • Signaalwoorden en verbanden Blok 5 (herhalen)
  • Aan de slag!
  • 10 minuten stillezen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vrijdag 10 december - H2a

  • Antwoorden bij tekst 'Coronacrisis prikkelt'
  • Terugblik: signaalwoorden en verbanden Blok 3
  • Signaalwoorden en verbanden Blok 5 (herhalen)
  • Aan de slag!
  • 10 minuten stillezen

Slide 1 - Tekstslide

Vorige lessen heb je geleerd...
...wat signaalwoorden zijn.
...welke verbanden bij de signaalwoorden horen (Blok 3).
...hoe je de delen van een verband moet noteren.
...geoefend met een lange tekst waarin verschillende begrippen van begrijpend lezen werden behandeld.

Slide 2 - Tekstslide

Deze les ga je meer leren over ...
.. welke verbanden bij de signaalwoorden horen (Blok 5).
...de manier waarop je de delen van een verband moet noteren.

Slide 3 - Tekstslide

Woorden die zijn verdwenen...

Kantoorheer: iemand die op kantoor werkt.
Natgierig: verlangen naar een alcoholische drank.
Poëtesse: dichteres.

Slide 4 - Tekstslide

Ontstaan nieuwe woorden
Maatschappelijke ontwikkeling: crisis
Wij bepalen de taal voor de toekomst!

Slide 5 - Tekstslide

Antwoorden bij tekst Coronacrisis prikkelt prikkelt het Nederlandse taalgevoel: al 700 nieuwe woorden

Slide 6 - Tekstslide

Antwoorden bij tekst 'Coronacrisis prikkelt'
  • 1. Op welke manier wordt de tekst door de schrijver ingeleid? 1p
  • Onderwerp introduceren

  • Toelichting: er is een nieuw coronawoordenboek. Aanleiding is aanwezig in eerste zin, maar erg kort. Rest van inleiding is introductie van het onderwerp.

  • 2. Op welke manier worden alinea’s 2 en 3 met elkaar verbonden? 1p
  • Door herhaling (van het woord ‘coronanazi’).


Slide 7 - Tekstslide

Antwoorden
  • 3. Waarom is ‘coronakapsel’ in alinea 8 een gelegenheidswoord? Leg dit in jouw eigen woorden uit. 1p
  • Zie alinea 10. Het is een tijdelijk woord. Het wordt alleen gebruikt voor de omstandigheden tijdens een lockdown. Alleen op deze momenten kan men een coronakapsel krijgen, omdat hij/zij tijdelijk niet naar de kapper kan gaan. Het woord wordt alleen voor deze situatie/gelegenheid gebruikt.

  • 4. Wat is een synoniem voor ‘beklijven’ in alinea 9? 1p
  • Aanhouden, blijven hangen, blijft bestaan, voortduren.

Slide 8 - Tekstslide

Antwoorden
  • 5. In alinea 11 staat het signaalwoord ‘Maar’ dikgedrukt.
    • a. Welk verband geeft dit aan? 1p

    Uitspraak-tegenstelling

    b. Noteer de twee delen van dit verband. 2p

    • Uitspraak: “Eigenlijk een onmogelijk woord, vanwege de lengte. Het voldoet niet aan mijn Scrabblecriterium: het past niet op het bord. Dat pleit over het algemeen niet voor dit soort woorden. ”. 1p.
    • Tegenstelling: “Het is wel een officieel woord, de overheid gebruikt het”. - 1p


  • 6. Citeer de kernzin van alinea 13. 1p
  • “In de… te gebruiken.”



Slide 9 - Tekstslide

Antwoorden
  • 7. Waar verwijst het woord ‘Dit’ naar in alinea 14? Noteer het antecedent. 1p
  • “de Engelstalige drive-by-shootings, de schietpartijen”

  • 8. In alinea 15 staat de volgende passage:

    “Er zijn veel van dit soort woorden ontstaan, met corona vooral. Coronials bijvoorbeeld, de generatie die in de crisis is geboren. In de Volkskrant las ik coronomie, de economie in tijden van corona.”’

    Deze zinnen bevatten:

    A. Voorbeelden bij de kernzin.
    B. Een toelichting bij de kernzin. 1p

    • Antwoord: A.



Slide 10 - Tekstslide

Antwoorden
  •  9. Bedenk zelf ook een nieuw woord. Dit woord moet uit minimaal twee delen bestaan waarvan één deel het woord ‘corona’ vormt. 1p
    •     Eigen antwoord. Bijvoorbeeld: coronababy, coronamoe etc.

  • 10. Zoek twee nieuwe woorden uit het coronawoordenboek. Ga hiervoor naar de website: taalbank.nl/coronawoordenboek. Schrijf deze twee woorden met de bijbehorende betekenissen op. 1p (0,5 per uitgewerkt begrip).
  • Eigen antwoord + uitleg betekenissen.

Tel alle punten op!

Slide 11 - Tekstslide

Tel nu alle punten op!

Slide 12 - Tekstslide

Weet je het al?
Signaalwoorden & verbanden (oefenen en herhalen)

Slide 13 - Tekstslide

Signaalwoorden en verbanden
De sportdag was goed georganiseerd. Zo werd er genoeg water uitgedeeld en we hadden genoeg rustmomenten.

1. Wat is het signaalwoord?
Zo
2. Welk verband hoort daarbij?
Uitspraak-voorbeeld
3. Noteer de delen van het verband.
Uitspraak = De sportdag was goed georganiseerd
Voorbeeld = Er werd genoeg water uitgedeeld en we hadden genoeg rustmomenten.


Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Signaalwoorden Blok 5 (blz. 254)
  • middel-doel
waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van, om...te
  • oorzaak-gevolg
daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor
  • uitspraak-vergelijking
zoals, hetzelfde, dezelfde, in vergelijking met
  • uitspraak-reden
daarom, want, omdat, namelijk

Slide 16 - Tekstslide

1. Welke signaalwoorden staan er in alinea 3?

2. Bij welk verband horen deze signaalwoorden?

3. Welke signaalwoorden staan er in alinea 4?

4. Bij welk verband horen deze signaalwoorden?

Slide 17 - Tekstslide

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.
middel-doel
oorzaak-gevolg
uitspraak-vergelijking
uitspraak-reden
waarmee
hetzelfde
doordat
zoals
om ... te
daarom
want
omdat

Slide 18 - Sleepvraag

4. Het brood bij de bakker was op. ... moest mijn moeder brood halen bij de supermarkt.
1. Harm gebruikt een mes .... het brood ... snijden.
2. Eva heeft een voldoende voor Engels. ... geldt voor haar beste vriendin.
3. Hij wordt gebracht met de auto, .... het regent heel hard.
om ... te
want
daardoor
hetzelfde

Slide 19 - Sleepvraag

Maak nu de vragen op de volgende slides

Deze vragen komen uit Blok 3 Lezen van Op Niveau
Opdracht 7, blz. 144.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Welke manier(en) gebruikt de schrijver om de tekst in te leiden
A
anekdote
B
een of meerdere vragen stellen
C
de aanleiding voor het schrijven noemen
D
het onderwerp aankondigen

Slide 23 - Quizvraag

Citeer de kernzin van alinea 2.

Slide 24 - Open vraag

In alinea 3 staat een signaalwoord voor het verband uitspraak-voorbeeld.
Wat is het signaalwoord?

Slide 25 - Open vraag

Op welke plaats(en) staat in alinea 4 de kernzin?
A
Bijna in het midden, de derde zin is de kernzin.
B
De eerste zin
C
Er is geen kernzin
D
De laatste zin

Slide 26 - Quizvraag

Wat zijn de hoofdzaken van alinea 3?

Slide 27 - Open vraag

Wat zijn de hoofdzaken van alinea 5?

Slide 28 - Open vraag

Op welke manier sluit de schrijver de tekst af?
A
conclusie
B
samenvatting
C
advies
D
geen van bovenstaande

Slide 29 - Quizvraag

Wat is de hoofdgedachte van deze tekst? (Let op de hoofdzaken!)

Slide 30 - Open vraag

Wat is het tekstdoel?
A
opiniëren
B
amuseren
C
activeren
D
informeren

Slide 31 - Quizvraag

Einde van deze les
Goed gedaan!

Slide 33 - Tekstslide