feiten, meningen, argumenten

feiten, meningen, argumenten
Hoofdstuk 3 en 4 lezen
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 18 min

Onderdelen in deze les

feiten, meningen, argumenten
Hoofdstuk 3 en 4 lezen

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een feit?
Wat is een mening?
Kun je een voorbeeld geven?

Slide 2 - Tekstslide

wanneer is een argument waarderend?

Slide 3 - Tekstslide

wat is de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 4 - Tekstslide

Letterlijk herhalen van wat iemand gezegd of geschreven heeft, heet:
A
overtuigen
B
citeren
C
herhalen
D
argumenteren

Slide 5 - Quizvraag

Feit of mening?

Jan werkt erg hard.
A
feit
B
mening

Slide 6 - Quizvraag

Feit of mening?

Sigaretten bevatten nicotine en teer.
A
Feit
B
Mening

Slide 7 - Quizvraag

Staat hier een feit, of mening?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening

Slide 8 - Quizvraag

Willem-Alexander is de koning van Nederland.

a: feit b: mening c: argument d: conclusie
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 9 - Quizvraag

Omdat deze boot de burgers heel veel geld kost.

a: feit b: mening c: argument d: conclusie
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 10 - Quizvraag

Als je vertelt wat je van iets vindt. Dan is dat een feit of mening?
A
Feit
B
Mening

Slide 11 - Quizvraag

"levensgevaarlijk dus!"
Feit of mening?
A
Feit
B
Mening

Slide 12 - Quizvraag



Feit of mening?

A
mening
B
feit

Slide 13 - Quizvraag

Feit of mening?
Ik heb geen broers.
A
feit
B
mening

Slide 14 - Quizvraag


Feit of mening?
De Martinitoren is een mooie, grote toren.
A
feit
B
mening

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het standpunt?
(A)Ik ga liever naar de bioscoop in de stad, (B) want de stoelen zijn daar fijner.
A
Standpunt
B
Standpunt

Slide 16 - Quizvraag

(A)Er kan nog een trein aan komen, (B) dus je moet altijd wachten tot de bomen omhoog gaan.
A
standpunt
B
standpunt

Slide 17 - Quizvraag

(A)Het boek is zo spannend, (B) dat ik het bijna weg wil leggen.
A
argument
B
argument

Slide 18 - Quizvraag

(A) Het is goed om schooluniformen in te voeren, (B) want dan ziet iedereen er gelijk uit.
A
argument
B
argument

Slide 19 - Quizvraag

(A) Zij heeft veel volgers op YouTube, (B) dus zij is heel populair.
A
standpunt
B
standpunt

Slide 20 - Quizvraag

(A)Ik word met de auto gebracht, (B) want het is koud buiten.
A
argument
B
argument

Slide 21 - Quizvraag

(A) omdat ik goed voorbereid ben, (B)ga slagen voor mijn examen,
A
standpunt
B
standpunt

Slide 22 - Quizvraag

(A) Het is hier altijd slecht weer, (B) dus ik ga op vakantie naar Spanje.
A
argument
B
argument

Slide 23 - Quizvraag

(A) Het is hier altijd slecht weer, (B) het regent hier te veel.
A
argument
B
argument

Slide 24 - Quizvraag

(A) Nederlands is mijn moedertaal, (B) Nederlands is de eerste taal die ik leerde.
A
standpunt
B
standpunt

Slide 25 - Quizvraag