feiten, meningen, argumenten

Programma
- opdrachten H2: signaalwoorden kort herhalen
5 min
- Feiten, meningen en argumenten
15 min
- Zelfstandig oefenen


15min


1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 18 min

Onderdelen in deze les

Programma
- opdrachten H2: signaalwoorden kort herhalen
5 min
- Feiten, meningen en argumenten
15 min
- Zelfstandig oefenen


15min


Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je weet (weer) wat feiten, meningen en argumenten zijn;
  • Je kan feiten, meningen en argumenten herkennen en benoemen. 

Slide 2 - Tekstslide

Even herhalen: signaalwoorden
Wisbordje

Slide 3 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden


Opsomming

eerst, ten eerste – ten tweede – ten slotte, om te beginnen, ook, en, daarna, tevens, vervolgens, bovendien
Tegenstelling
maar, echter, toch, hoewel, daarentegen
Oorzaak-gevolg
doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is
Uitspraak-voorbeeld
zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, onder andere
Voorwaarde
als, indien, wanneer, in het geval dat, tenzij
Reden (argument)
want, omdat, namelijk, immers
Conclusie
dus, concluderend, dat betekent, kortom
Vergelijking
net zo als, even … als, in vergelijking met, 
Doel-middel
waarmee, zodat, om ... te, door middel van, met behulp van 

Slide 4 - Tekstslide

Voorkennis activeren: feiten, meningen. argumenten

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een feit?
Wat is een mening?
Kun je een voorbeeld geven?

Slide 6 - Tekstslide

wanneer is een argument waarderend?

Slide 7 - Tekstslide

wat is de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 8 - Tekstslide

Feiten
Een feit is een uitspraak over iets wat waar of onwaar is. Een feit kun je controleren. Bijvoorbeeld:
– Bij handbal is het rechthoekige speelveld 40 meter lang en 20 meter breed.
– Bij handbal mag je een speler met je schouder opzij duwen.
Voorbeeld 1 is een voorbeeld van een waar feit; voorbeeld 2 is een voorbeeld van een onwaar feit. Je kunt de feiten controleren door de spelregels over handbal te lezen.

Slide 9 - Tekstslide

Meningen
Een mening of standpunt is iets wat iemand vindt. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Bijvoorbeeld:
– Handbal is een vermoeiende sport.
Een mening herken je vaak aan (signaal)woorden als Ik vind …, Volgens ons …

Slide 10 - Tekstslide

Argumenten
Met een argument legt iemand uit waaróm hij een bepaalde mening heeft.
Bijvoorbeeld: 
– Ik vind handbal een vermoeiende sport (mening), want je moet minstens drie sets lang springen en heen en weer rennen (argument).
Een argument herken je vaak aan signaalwoorden als omdat, want, namelijk
In een tekst kan een schrijver alleen zijn eigen mening geven, maar ook meningen van anderen. Hij kan de mening van anderen gebruiken om zijn eigen mening te ondersteunen. Ook kan hij de lezer zelf een mening laten vormen door verschillende meningen met elkaar te vergelijken. Je ziet aan het slot van de tekst vaak of de schrijver je ergens van wil overtuigen of jou alleen wil informeren.

Slide 11 - Tekstslide

feiten, meningen, argumenten
Hoofdstuk 3 

Slide 12 - Tekstslide

Letterlijk herhalen van wat iemand gezegd of geschreven heeft, heet:
A
overtuigen
B
citeren
C
herhalen
D
argumenteren

Slide 13 - Quizvraag

Feit of mening?

Jan werkt erg hard.
A
feit
B
mening

Slide 14 - Quizvraag

Feit of mening?

Sigaretten bevatten nicotine en teer.
A
Feit
B
Mening

Slide 15 - Quizvraag

Staat hier een feit, of mening?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening

Slide 16 - Quizvraag

Willem-Alexander is de koning van Nederland.

a: feit b: mening c: argument d: conclusie
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 17 - Quizvraag

Omdat deze boot de burgers heel veel geld kost.

a: feit b: mening c: argument d: conclusie
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 18 - Quizvraag

Als je vertelt wat je van iets vindt. Dan is dat een feit of mening?
A
Feit
B
Mening

Slide 19 - Quizvraag

"levensgevaarlijk dus!"
Feit of mening?
A
Feit
B
Mening

Slide 20 - Quizvraag



Feit of mening?

A
mening
B
feit

Slide 21 - Quizvraag

Feit of mening?
Ik heb geen broers.
A
feit
B
mening

Slide 22 - Quizvraag


Feit of mening?
De Martinitoren is een mooie, grote toren.
A
feit
B
mening

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het standpunt?
(A)Ik ga liever naar de bioscoop in de stad, (B) want de stoelen zijn daar fijner.
A
Standpunt
B
Standpunt

Slide 24 - Quizvraag

(A)Er kan nog een trein aan komen, (B) dus je moet altijd wachten tot de bomen omhoog gaan.
A
standpunt
B
standpunt

Slide 25 - Quizvraag

(A)Het boek is zo spannend, (B) dat ik het bijna weg wil leggen.
A
argument
B
argument

Slide 26 - Quizvraag

(A) Het is goed om schooluniformen in te voeren, (B) want dan ziet iedereen er gelijk uit.
A
argument
B
argument

Slide 27 - Quizvraag

(A) Zij heeft veel volgers op YouTube, (B) dus zij is heel populair.
A
standpunt
B
standpunt

Slide 28 - Quizvraag

(A)Ik word met de auto gebracht, (B) want het is koud buiten.
A
argument
B
argument

Slide 29 - Quizvraag

(A) omdat ik goed voorbereid ben, (B)ga slagen voor mijn examen,
A
standpunt
B
standpunt

Slide 30 - Quizvraag

(A) Het is hier altijd slecht weer, (B) dus ik ga op vakantie naar Spanje.
A
argument
B
argument

Slide 31 - Quizvraag

(A) Het is hier altijd slecht weer, (B) het regent hier te veel.
A
argument
B
argument

Slide 32 - Quizvraag

(A) Nederlands is mijn moedertaal, (B) Nederlands is de eerste taal die ik leerde.
A
standpunt
B
standpunt

Slide 33 - Quizvraag