Niveau 2 - Domein 1 en 2

Niveau 2 - Domein 1
1 / 57
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 57 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Niveau 2 - Domein 1

Slide 1 - Tekstslide

Belangrijke referentiematen - uit je hoofd weten
  • Een volwassen man is ongeveer 1,80 m lang en weegt 80 kg. 
  • De lengte van een bed is 2 m.
  • De hoogte van een deur is ongeveer 2 m. 
  • Een verdieping van een gebouw is ongeveer 3 m hoog. 
  • Je wandelt ongeveer 5 km/h.
  • Je fietst ongeveer 15 km/h.
  • Nederland telt ongeveer 17 miljoen inwoners.
  • Voetbalveld = 0,5 ha (50 x 100 m).
  • Inhoud kopje = 200 ml.
  • Inhoud pak melk = 1 L.
  • Inhoud emmer = 10 L.

Slide 2 - Tekstslide

Structuur van getallen
  • plaats getal geeft waarde aan 3456
  • decimalen = cijfers achter de komma

  • < kleiner dan 
  • > groter dan 
  • = is gelijk aan 

  • negatieve getallen 
  • kleiner dan 0 
  • -25 (- teken ervoor)

Slide 3 - Tekstslide

1. In een blikje zit 0,33____
A
Milliliter
B
Liter
C
Centiliter
D
Deciliter

Slide 4 - Quizvraag

2. De lengte van een kamer
is 8 ___​
A
Decimeter
B
Decameter
C
Hectometer
D
Meter

Slide 5 - Quizvraag

3. Een stukje vlees weegt 200___​
A
Gram
B
Kilogram

Slide 6 - Quizvraag

4. Een luchtballon vliegt op een hoogte van 100___​
A
Kilometer
B
Centimeter
C
D
Meter

Slide 7 - Quizvraag

7. Een appel weegt 80___

A
Milligram
B
Kilogram
C
D
Gram

Slide 8 - Quizvraag

9. Een auto rijdt op de snelweg (zonder file) met een snelheid van 33___
A
km/h
B
m/s

Slide 9 - Quizvraag

10. Een Boeing 747 vliegt 920___

A
km/h
B
m/s

Slide 10 - Quizvraag

Julia neemt een kwartaalabonnement op de krant. Hoeveel maanden neemt zij een abonnement?
A
3
B
4
C
12
D
6

Slide 11 - Quizvraag

Gwen gaat op kamp. Ze vertrekt op 27 augustus en blijft 7 nachten weg. Wanneer komt Gwen terug?
A
34 augustus
B
2 september
C
3 september
D
4 september

Slide 12 - Quizvraag

150 minuten = ... uur
A
1,5 uur
B
2,5 uur
C
150 uur
D
15 uur

Slide 13 - Quizvraag

Afronden van decimale getallen
kijk naar het volgende getal achter de komma
rond af op helen 
>= 5 naar boven 
1,51
< 5 naar beneden
6,49
afronden op 1 decimaal, kijk naar 2e decimaal 
rond af op 2e decimaal 
4,225
Afronden van decimale getallen 
KIJK GOED NAAR DE OPDRACHT!

Slide 14 - Tekstslide

Afronden van decimale getallen
kijk naar het volgende getal achter de komma
rond af op helen 
afronden op 1 decimaal, kijk naar 2e decimaal 
1,51
6,49
rond af op 2e decimaal 
4,225
Afronden van decimale getallen 
KIJK GOED NAAR DE OPDRACHT!

Slide 15 - Tekstslide

Afronden van decimale getallen
kijk naar het volgende getal achter de komma
rond af op helen 
afronden op 1 decimaal, kijk naar 2e decimaal 
2
6,49
rond af op 2e decimaal 
4,225
Afronden van decimale getallen 
KIJK GOED NAAR DE OPDRACHT!

Slide 16 - Tekstslide

Afronden van decimale getallen
kijk naar het volgende getal achter de komma
rond af op helen 
afronden op 1 decimaal, kijk naar 2e decimaal 
2
6,49
rond af op 2e decimaal 
4,225
Afronden van decimale getallen 
KIJK GOED NAAR DE OPDRACHT!

Slide 17 - Tekstslide

Afronden van decimale getallen
kijk naar het volgende getal achter de komma
rond af op helen 
afronden op 1 decimaal, kijk naar 2e decimaal 
2
6
rond af op 2e decimaal 
4,225
Afronden van decimale getallen 
KIJK GOED NAAR DE OPDRACHT!

Slide 18 - Tekstslide

Afronden van decimale getallen
kijk naar het volgende getal achter de komma
rond af op helen 
afronden op 1 decimaal, kijk naar 2e decimaal 
2
6
rond af op 2e decimaal 
4,225
Afronden van decimale getallen 
KIJK GOED NAAR DE OPDRACHT!

Slide 19 - Tekstslide

Afronden van decimale getallen
kijk naar het volgende getal achter de komma
rond af op helen 
afronden op 1 decimaal, kijk naar 2e decimaal 
2
6
rond af op 2e decimaal 
4,23
Afronden van decimale getallen 
KIJK GOED NAAR DE OPDRACHT!

Slide 20 - Tekstslide

 Verstandig afronden
  • kan niet altijd volgens de regels 
  • soms andere manier, afhankelijk van situatie 
  • bij gebruik rekenmachine pas op het einde

Slaapzaal voor 6 personen. Hoeveel slaapzalen nodig voor 26 personen?  

Slide 21 - Tekstslide

Slaapzaal voor 6 personen. Hoeveel slaapzalen nodig voor 26 personen?

Slide 22 - Open vraag

 Verstandig afronden
  • kan niet altijd volgens de regels 
  • soms andere manier, afhankelijk van situatie 
  • bij gebruik rekenmachine pas op het einde

Slaapzaal voor 6 personen. Hoeveel slaapzalen nodig voor 26 personen?  

26:6 = 4,3333

Slide 23 - Tekstslide

 Verstandig afronden
  • kan niet altijd volgens de regels 
  • soms andere manier, afhankelijk van situatie 
  • bij gebruik rekenmachine pas op het einde
Slaapzaal voor 6 personen. Hoeveel slaapzalen nodig voor 26 personen?  
26:6 = 4,3333
4 slaapzalen is te weinig, dus 5 slaapzalen 

Slide 24 - Tekstslide

Rond 3,52 af op helen

Slide 25 - Open vraag

Rond 1,345 af op 1 decimaal.

Slide 26 - Open vraag

Rond 6,5348 af op 2 decimalen.

Slide 27 - Open vraag

Een pak koekjes heeft 8 koekjes, je wilt al je 25 klasgenoten een koekje geven. Hoeveel pakjes koekjes koop je?

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Niveau 2 - Domein 2

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Plaatsbepaling met rooster

- Coördinaten
- Je werkt als mobiele surveillant en
moet naar plek H voor een alarm.
In welk vak ligt H?


A
B2
B
A4
C
C3
D
3C

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide

Op het plaatje zie je een plattegrond van Schiermonnikoog.

1. Op hoeveel plaatsen mag je kampvuur stoken?
A
1
B
2
C
4
D
10

Slide 35 - Quizvraag

Op het plaatje zie je een plattegrond van Schiermonnikoog.

2. Bij welk nummer op het strand mag je vliegeren?
A
5
B
1
C
4
D
2

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Tekstslide

Welke plattegrond hoort bij deze badkamer?
A
B
C

Slide 38 - Quizvraag

Hoeveel centimeter is de afmeting bij nummer 1?
A
30
B
40
C
50
D
60

Slide 39 - Quizvraag

Hoeveel centimeter is de afmeting bij nummer 2?
A
60
B
70
C
100
D
200

Slide 40 - Quizvraag

Hoeveel centimeter is de afmeting bij nummer 3?
A
60
B
70
C
80
D
100

Slide 41 - Quizvraag

Meten 
  • lengte in meter 
  • omtrek = lengte die je om figuur heen moet
  • omtrek = lengte + breedte + lengte + breedte 
Omtrek stukje weiland:
3 meter
5 meter

Slide 42 - Tekstslide

Meten 
  • lengte - meter 
  • omtrek = lengte die je om figuur heen moet
  • omtrek = lengte + breedte + lengte + breedte 
Omtrek stukje weiland:
3 + 5 + 3 + 5 = 16 meter 
OF 
2 x 5 + 2 x 3 + 16 meter 
3 meter
5 meter

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Hoeveel centimeter is gelijk aan 1 meter?
A
10 centimeter
B
100 centimeter
C
1000 centimeter
D
1 centimeter

Slide 45 - Quizvraag

Wat is de waarde van 1 kilometer in meters?
A
10 meter
B
1000 meter
C
100 meter
D
1 meter

Slide 46 - Quizvraag

Slide 47 - Tekstslide

Oppervlakte
  • oppervlakte = lengte x breedte 
  • in m2  
Oppervlakte:
lengte x breedte 
5 x 3 = 15 m2

3 meter
5 meter

Slide 48 - Tekstslide

Oppervlakte
  • oppervlaktematen omrekenen - rekenkaart  
Oppervlakte:
lengte x breedte 
5 x 3 = 15 m2

3 meter
5 meter

Slide 49 - Tekstslide

Wat is de oppervlakte van deze tuin?
A
28,6 m²
B
49,3 m²
C
493000 cm²
D
B en C zijn beide juist

Slide 50 - Quizvraag

Slide 51 - Tekstslide

Inhoud 
  • inhoud = lengte x breedte x hoogte
  • in m3
  • 1 dm3 = 1 liter 

Slide 52 - Tekstslide

Deze kubus heeft een hoogte van 7 cm. Wat is de inhoud in kubieke cm?
A
49
B
343
C
Dat kun je niet berekenen, dan moet je alle zijdes weten.

Slide 53 - Quizvraag

Wat is de inhoud van deze doos in dm³ afgerond op 1 decimaal?
A
56,875
B
56,8
C
56,9
D
56875

Slide 54 - Quizvraag

Hoeveel doosjes van 10 x 10 x 10 cm passen er in deze doos?
A
36
B
56
C
57
D
Ik weet niet hoe ik dit moet uitrekenen.

Slide 55 - Quizvraag

Slide 56 - Tekstslide

Aan de slag
Maak de opdrachten van 1.7 die klaarstaan op je planning

1.7 opdracht: 2, 5, 6, 7, 11, 13, 16

Slide 57 - Tekstslide