Weer= De toestand van de atmosfeer (dampkring) op een bepaald moment in een bepaald gebied.
Weerselementen
Dit zijn:
Temperatuur in °C
Neerslag in mm
Wind, druk je uit met de schaal van Beaufort.
Luchtdruk
Windrichting
Slide 3 - Tekstslide
Zonlicht bestaat uit licht maar ook...
uit soorten stralingen waarvan de belangrijkste ultraviolette straling is.
Uv-straling heet dit ook wel. Deze straling is schadelijk voor je huid als er teveel van opvangt.
Daarom geeft het weerbericht ook aan wat de Uv-straling is.
Dit wordt gedaan door de straling te nummer van:1 tot 8:
1 is weinig straling 8 heel veel.
Wat bepaald de hoeveel UV straling die je opvangt?"
Hoogte van de zon ( in de zomer staat ie hier veel hoger dan in de Winter)
Ook hoogte van de oppervlakte. Hoe hoger je op een berg zit hoe meer straling je krijgt .
Hoeveel water/ijs er om je heen zit. IJs en water weerkaatst de straling zodat je een meer straling krijgt op je huid. (Daarom wordt je bij het skiën ook zo gauw bruin. Je zit hoog in de bergen en de sneeuw weerkaatst de straling).
De bewolking. Bewolking houdt juist Uv-straling tegen.
Slide 4 - Tekstslide
WEER EN KLIMAAT
Het weer is de temperatuur, neerslag en wind op een bepaald moment.
Het klimaat is het gemiddelde in weer over een lange periode (20 tot 30 jaar).
Om te bepalen wat voor klimaat een land heeft kijken we vooral naar hoeveel neerslag er valt en wat de temperatuur is.
Deze factoren bepalen namelijk of mensen, dieren en planten er goed kunnen leven.
In een klimaatgrafiek kun je aflezen hoeveel neerslag er gemiddelde valt en wat de gemiddelde temperatuur is per maand van een gebied.
Wat voor klimaat zie je in de klimaatgrafiek
Woestijnklimaat
Slide 5 - Tekstslide
Klimaat wordt door vijf dingen bepaald
Dit noemen we klimaatfactoren:
De vijf klimaatfactoren zijn:
1. Breedteligging. Wat is de afstand tussen de evenaar en de plek
Hoe verder een land van de evenaar zit hoe kouder het wordt. (dat komt doordat de aarde rond is en zonnestralen bij de evenaar minder oppervlakte verwarmt dan in de noordpool).
2. Hoogteligging. Hoe hoger het land ligt hoe kouder het wordt. Het is in Oostenrijk kouder dan hier doordat dit land veel hoger ligt dan Nederland.
3. Het oppervlakte van het gebied. Als er veel water is warmt de omgeving langzamer op, omdat water langzamer opwarmt dan grond. Daarom is het hier ook vaak in de zomer kouder dan aan de wal.
Slide 6 - Tekstslide
5 klimaatfactoren
4. De afstand van de zee. Een gebied bij de zee heeft meer neerslag dan een gebied landinwaarts. Neerslag komt namelijk van de zee af.
5. Ook kan de zee de temperatuur van de omgeving bepalen.
Het is bij ons warmer dan in Canada doordat relatief warmwater door de golfstroom de lucht boven de zee verwarmt en dit naar ons toe blaast.
Daarom is het in de winter hier niet super koud en hebben we alleen koude dagen als de wind uit het oosten komt. Dan verwarmt de zeelucht in Nederland de boel niet.
De zeelucht is warmer, omdat het lang duurt voordat water opwarmt en afkoelt.
Andersom kan zeewater de boel juist ook afkoelen. Dat zie je bij Canada gebeuren. Daar koelt een oosterwind de boel af door een koude zeestroom van de noordpool af.
Slide 7 - Tekstslide
Aanlandige wind / zeewind
Aflandige wind /
landwind
Slide 8 - Tekstslide
Zelfstandig werken
TL: Maak opgave 3, 4a, 5a, 5b, 7b, 7e, 8 van H1.1 (blz.4 t/m blz.6)
BB: Maak opgave 3a, 3b, 3c , 4a, 4b, 5b van H1.1 (blz.4 t/m blz.6)
Slide 9 - Tekstslide
Je kan de 5 weerselementennoemen.
Weerselementen - Het weer wordt beïnvloed door elementen.
Wind
Neerslag
Temperatuur
Bewolkingsgraad (hoeveel wolken er in de lucht zitten)