oefentoets hst 5.1 t/m 5.5erfelijkheid en evolutie
bord 0.13 2G
Tim Niels
Wisse Lynn
Len Karlijn
Janne Linde
Rogier
Anouk
Indy Kate
Tessa Maud
Matthijs Mylian
Momen Marijn
Jan-Willem
Dania Ben
Rinse
Julia Friso
Samuel
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
bord 0.13 2G
Tim Niels
Wisse Lynn
Len Karlijn
Janne Linde
Rogier
Anouk
Indy Kate
Tessa Maud
Matthijs Mylian
Momen Marijn
Jan-Willem
Dania Ben
Rinse
Julia Friso
Samuel
Slide 1 - Tekstslide
In magister stond:
Leren 5.1 t/m 5.5
lezen 5.5 maken 5.5 opdracht 1, 2, 4, 6 en 7
Slide 2 - Tekstslide
programma
Nakijken: opdracht 1, 2, 4, 6 en 7
Bladeren door hoofdstuk, extra uitleg/vragen stellen
Oefentoets maken
(nu lessonup, thuis kan je ook een toets maken, zie studiewijzer)
Slide 3 - Tekstslide
view.publitas.com
Slide 4 - Link
view.publitas.com
Slide 5 - Link
Het skelet van de mens zoals dat er nu uitziet, is volgens de evolutietheorie ontstaan uit het skelet van voorouders door veranderingen in het erfelijk materiaal. Hoe wordt zo’n verandering in het erfelijk materiaal genoemd?
A
evolutie
B
rudimentair element
C
mutatie
D
genen
Slide 6 - Quizvraag
Wat is evolutie?
A
het veranderen van gedaante bij een organisme
B
ontwikkeling die een organisme tijdens zijn leven doormaakt
C
het ontstaan, veranderen en/of verdwijnen van soorten
D
het groter worden van een populatie
Slide 7 - Quizvraag
Wat is GEEN argument voor evolutie?
A
Fossielen
B
Uitsterven van soorten
C
Overeenkomsten in cellen
Slide 8 - Quizvraag
Wat wordt er met deze afbeelding bedoeld? je kan op de afbeelding klikken dan wordt deze groter. (kies de beste uitleg)
A
Dat mensen van de apen afstammen
B
Dat mensen en apen gemeenschappelijke voorouders hebben.
C
Dat er door micro-evolutie nieuwe soorten zijn ontstaan
D
Dat er veel apen zijn.
Slide 9 - Quizvraag
Door geslachtelijke voortplanting gaat de evolutie...….. bij ongeslachtelijke voortplanting
A
sneller dan
B
langzamer dan
C
even snel als
Slide 10 - Quizvraag
Zet de gebeurtenisen op de juiste volgorde van 1 tot 7.
1
2
3
4
5
6
7
het zand en klei verstenen
De dode vis ligt op de zeebodem
De vis gaat dood
de zeebodem stijft boven de waterspiegel
Zand en klei bedekken de vis
De levende vis zwemt in zee
Door erosie komen aardlagen bloot te liggen
Slide 11 - Sleepvraag
In tekening 1 van afbeelding 1 hiernaast is een jong van een Maleise tapir getekend. In tekening 2 is hetzelfde dier twee jaar later getekend.
Het jonge dier heeft hetzelfde fenotype als het volwassen dier.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quizvraag
In tekening 1 van afbeelding 1 hiernaast is een jong van een Maleise tapir getekend. In tekening 2 is hetzelfde dier twee jaar later getekend.
Het jonge dier heeft hetzelfde genotype als het volwassen dier.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Wie staat er het beste voor?
Slide 14 - Tekstslide
Door geslachtelijke voortplanting ontstaan organismen met nieuwe genotypen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 15 - Quizvraag
Een mutatie in een cel van de baarmoeder van een zwangere vrouw, kan verandering van het genotype van het embryo tot gevolg hebben.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Hoeveel chromosomen komen voor in de kern van een cel in de wand van een eileider van een vrouw?
A
23
B
46
C
92
Slide 17 - Quizvraag
In de afbeelding hiernaast zie je de vierling Tessa, Esmé, Lisa en Bo. Ze lijken als vier druppels water op elkaar.
Hoe is deze vierling ontstaan?
A
Uit één bevruchte eicel
B
Uit twee bevruchte eicellen
C
Uit vier bevruchte eicellen
Slide 18 - Quizvraag
Welke uitspraak is juist?
A
Geslachtscellen bevatten slechts één chromosoom
B
In een zaadcel kan een X-chromosoom voorkomen
C
Alle zaadcellen bevatten hetzelfde geslachtschromosoom
D
Een geslachtscel heeft altijd 24 chromosomen
Slide 19 - Quizvraag
Hieronder staan enkele codes met vier letters. Welke van de codes toont een stukje DNA?
A
ABCDBDCA
B
CAEFEAFC
C
GACTATGC
D
TACDDTAC
Slide 20 - Quizvraag
Uit melk wordt yoghurt gemaakt door er bepaalde soorten bacteriën aan toe te voegen. Deze bacteriën vormen stoffen die de zure smaak van yoghurt veroorzaken.
Er zijn ook bacteriën die het hormoon insuline produceren, doordat bij deze bacteriën het gen van de mens voor insulineproductie is ingebracht.
Is er bij de productie van yoghurt sprake van genetische modificatie?
En bij de productie van insuline in een bacterie?
A
Alleen bij de productie van yoghurt
B
Alleen bij de productie van insuline
C
Bij geen van beide processen
D
Zowel bij de productie van yoghurt als bij de productie van insuline
Slide 21 - Quizvraag
Bij sommige baby’s die geboren zijn met donker haar, wordt het haar na enkele maanden lichter. Tijdens de puberteit wordt het haar dan weer donkerder.
De kleur van het haar vlak na de geboorte wordt beïnvloed door geslachtshormonen van de moeder. Na een tijdje zijn die uit het bloed van de baby verdwenen. In de puberteit neemt de productie van geslachtshormonen bij het kind toe.
Verandert door de werking van de geslachtshormonen het fenotype voor haarkleur? En verandert het genotype erdoor?
A
Alleen het fenotype verandert
B
Alleen het genotype verandert
C
Zowel het genotype als het fenotype verandert
Slide 22 - Quizvraag
Wie staat er het beste voor?
Slide 23 - Tekstslide
Wat is de beste methode om de invloed van het milieu op het fenotype te bepalen?
A
Werken met organismen met hetzelfde genotype in dezelfde milieuomstandigheden
B
Werken met organismen met hetzelfde genotype in verschillende milieuomstandigheden
C
Werken met organismen met verschillende genotype in dezelfde milieuomstandigheden
D
Werken met organismen met verschillende genotype in verschillende milieuomstandigheden
Slide 24 - Quizvraag
Een groep geleerden is erin geslaagd om uit één lichaamscel van een volwassen schaap (de ‘moeder’) een lammetje te laten groeien: Dolly. Waarmee is de erfelijke relatie tussen Dolly en haar moeder het best te vergelijken?
A
Die is hetzelfde als de relatie tussen broer en zus
B
Die is hetzelfde als de relatie tussen een eeneiige tweeling
C
Die is hetzelfde als de relatie tussen een twee-eiige tweeling
D
Die is hetzelfde als de relatie tussen moeder en dochter
Slide 25 - Quizvraag
Katherina zegt: De eicel bepaalt het geslacht bij de bevruchting.
Marnix zegt: De chromosomen van de man bestaan uit 22 paar gelijke chromosomen en 1 paar ongelijke chromosomen.
Wie heeft gelijk?
A
Beide hebben gelijk
B
Alleen Katherina heeft gelijk
C
Alleen Marnix heeft gelijk
D
Beide hebben ongelijk
Slide 26 - Quizvraag
Zet in de juiste volgorde van klein naar groot.
A
cel-chromosoom-DNA-gen
B
DNA-gen-chromosoom-cel
C
gen-DNA-chromosoom-cel
D
gen-chromosoom-DNA-cel
Slide 27 - Quizvraag
Hiernaast zie je chromosomen uit een bepaald organisme 1. Is dit DNA van een mens? 2. Is dit DNA van een man of van een vrouw?
A
1. Ja - 2.man
B
1.Ja - 2.vrouw
C
1.Nee - 2.man
D
1.Nee - 2.vrouw
Slide 28 - Quizvraag
Verandert je genotype als je ouder wordt? En je fenotype?
A
Beide veranderen
B
Alleen genotype verandert
C
Alleen fenotype verandert
D
Geen van beide verandert
Slide 29 - Quizvraag
Wie staat er het beste voor?
Slide 30 - Tekstslide
1. Genen in een zaadcel komen enkelvoudig voor. 2. In een bevruchte eicel komen genen in paren voor
A
beide waar
B
beide niet waar
C
1 waar
2 niet waar
D
1 niet waar
2 waar
Slide 31 - Quizvraag
Zet in de juiste volgorde van groot naar klein
A
Cel- celkern- allel- chromosoom- DNA
B
Celkern - cel - chromosoom- allel- DNA
C
DNA- allel- chromosoom-celkern-cel
D
Cel - celkern- chromosoom -allel - DNA
Slide 32 - Quizvraag
Welke celkernen bevatten 23 chromosomen?
A
B en E
B
C en F
C
B, C, E en F
D
A en D
Slide 33 - Quizvraag
Bij kanker gaat een cel zich ongeremd delen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 34 - Quizvraag
Welke genen kunnen niet actief zijn in een levercel?
A
De genen die ervoor zorgen dat DNA gekopieerd kan worden
B
De genen die ervoor zorgen dat gal wordt gemaakt
C
De genen die ervoor zorgen dat hoofdhaar wordt gemaakt
Slide 35 - Quizvraag
Hoeveel chromosomen komen voor in de kern van een cel in de wand van een eileider van een vrouw?
A
23
B
46
C
92
Slide 36 - Quizvraag
Welk orgaan is, of welke organen zijn rudimentair?
A
1
B
1 en 2
C
2 en 3
D
1, 2 en 3
Slide 37 - Quizvraag
Hoeveel miljoen jaar geleden begon de ontwikkeling van de apen van de oude wereld als aparte groep?
A
Ongeveer 25 miljoen jaar geleden
B
Ongeveer 35 miljoen jaar geleden
C
Ongeveer 37 miljoen jaar geleden
D
Ongeveer 43 miljoen jaar geleden
Slide 38 - Quizvraag
Aan welke groep zijn de gorilla’s het meest verwant?
A
Aan de apen van de nieuwe wereld
B
Aan de apen van de oude wereld
C
Aan de chimpansees
D
Aan de gibbons
Slide 39 - Quizvraag
Nog twee vragen.......
Slide 40 - Tekstslide
Welke geslachtschromosomen heeft een jongetje
A
xx
B
xy
C
xxy
D
xx of xy
Slide 41 - Quizvraag
Soort 11 van afbeelding 3 is een gemeenschappelijke voorouder van de soorten 14 en 15.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 42 - Quizvraag
Een soort die op het eiland Oahu voorkomt kan niet later ontstaan zijn dan een soort op het eiland Molokai
A
Juist
B
Onjuist
Slide 43 - Quizvraag
Wat is evolutie?
A
Evolutie is het ontstaan van nieuwe soorten doordat organismen met de oorspronkelijke vorm uitsterven
B
Evolutie is de ontwikkeling van leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen
C
Evolutie is de grotere overlevingskans van individuen met een betere aanpassing aan het milieu.
Slide 44 - Quizvraag
Aardappelplanten kunnen zich ongeslachtelijk voortplanten. Er versmelten
daarbij geen geslachtscellen. Door een aardappelplant te ‘stekken’ kun je een groep aardappelplanten maken die ongeslachtelijk is ontstaan uit de okselknoppen
(ogen) van die ene plant.
Welke uitspraak over zo’n groep aardappelplanten is juist?
A
De fenotypen en de genotypen in die groep zijn onderling gelijk.
B
De fenotypen en de genotypen in die groep zijn onderling verschillend
C
De fenotypen in die groep zijn gelijk, de genotypen kunnen verschillend zijn
D
De genotypen in die groep zijn gelijk, de fenotypen kunnen verschillend zijn.
Slide 45 - Quizvraag
Is de erfelijke relatie tussen twee gestekte aardappelplanten vergelijkbaar met de relatie tussen broer en zus of tussen moeder en dochter?
A
De erfelijke relatie is vergelijkbaar met de relatie tussen broer en zus
B
De erfelijke relatie is vergelijkbaar met de relatie tussen moeder en dochter
C
De erfelijke relatie is niet vergelijkbaar met de relatie tussen broer en zus en ook niet met de relatie tussen moeder en dochter