In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Erfelijkheid en Evolutie
herhaling les 1
Slide 1 - Tekstslide
Op het plaatje zie je een Tapir in Artis met een jong.
Heeft het jong dezelfde fenotype als de moeder?
A
Ja
B
Nee
Slide 2 - Quizvraag
Op het plaatje zie je een Tapir in Artis met een jong.
Heeft het jong dezelfde genotype als de moeder?
A
Ja
B
Nee
Slide 3 - Quizvraag
Door geslachtelijke voortplanting ontstaan organismen met nieuwe genotypen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 4 - Quizvraag
Hoeveel chromosomen komen er voor in de kern van een cel in de wand van een eileider van een vrouw?
A
23
B
46
C
48
D
92
Slide 5 - Quizvraag
Een kloon van een aardappelplant is een groep aardappelplanten die ongeslachtelijk is ontstaan uit de okselknoppen van die plant. Welke uitspraak over een kloon van een aardappelplant is juist?
A
De fenotypen en de genotypen in die kloon zijn onderling gelijk.
B
De fenotypen en de genotypen in die kloon zijn onderling verschillend.
C
De fenotypen in die kloon zijn gelijk, de genotypen kunnen verschillen.
D
De genotypen in die kloon zijn gelijk, de fenotypen kunnen verschillen.
Slide 6 - Quizvraag
Een groep geleerden is erin geslaagd om uit één lichaamscel van een volwassen schaap (de 'moeder') een lammetje te laten groeien: Dolly. Waarmee is de erfelijke relatie tussen Dolly en haar moeder het beste te beschrijven?
A
Hetzelfde als de relatie tussen broer en zus
B
Hetzelfde als de relatie tussen een eeneiige tweeling
C
Hetzelfde als de relatie tussen een twee-eiige tweeling
D
Hetzelfde als de relatie tussen moeder en dochter.
Slide 7 - Quizvraag
Slakken kunnen worden ingedeeld in naaktslakken en huisjesslakken. Welke slakken kunnen na hun dood het beste fossiliseren?
A
Naaktslakken
B
Huisjesslakken
Slide 8 - Quizvraag
Een cel van een organisme heeft 7 chromosomen in de kern.
Is dit een gewone lichaamscel of een geslachtscel? Leg je antwoord uit.
Slide 9 - Open vraag
Op welk moment komt het genotype van een organisme tot stand?
Slide 10 - Open vraag
Een man en een vrouw hebben allebei een allel voor steil haar (A) en een allel voor krullend haar (a). Ze krijgen samen een kind.
Noteer de allelencombinaties die bij dit kind kunnen voorkomen.
Slide 11 - Open vraag
Noem twee voorbeelden van straling die mutaties kunnen veroorzaken.
Slide 12 - Open vraag
Is dit een man of een vrouw?
Slide 13 - Open vraag
Welke geslachtscel bepaalt bij geslachtelijke voortplanting of de nakomeling een jongen of een meisje is: de zaadcel of de eicel? Leg je antwoord uit.
Slide 14 - Open vraag
Huiswerk les 1
§Samenvatten opdracht 1,2,3,4,6,7
Verminderde opdrachten 1,2,3,4,6,7
Klaar? Nakijken
Daarna maak je §12.6 of je gaat naar biologiepagina.nl of je maakt een begrippenlijst van hoofdstuk 12 af.
Slide 15 - Tekstslide
Erfelijkheid en Evolutie
herhaling les 2
Slide 16 - Tekstslide
De volgende vraag gaat over onderstaande tekst.
Taaislijmvlies wordt veroorzaakt door een recessief gen (a).
In de afbeelding zie je een stamboom van een familie waarin de ziekte voorkomt.
Slide 17 - Tekstslide
Welk nummer in de stamboom is homozygoot recessief voor het gen?
Slide 18 - Open vraag
In tekening 1 van afbeelding 1 hiernaast is een jong van een Maleise tapir getekend. In tekening 2 is hetzelfde dier twee jaar later getekend.
Het jonge dier heeft hetzelfde fenotype als het volwassen dier. Is deze bewering juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist
Slide 19 - Quizvraag
Welke genen kunnen niet actief zijn in een hoofdhuidcel?
A
De genen die ervoor zorgen dat DNA gekopieerd kan worden.
B
De genen die ervoor zorgen dat gal wordt gemaakt.
C
De genen die ervoor zorgen dat hoofdhaar wordt gemaakt.
Slide 20 - Quizvraag
Bij de geboorte blijkt een baby zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtskenmerken te hebben. Welke geslachtschromosomen kan deze baby hebben?
A
De baby kan alleen XX hebben.
B
De baby kan alleen XY hebben
C
De baby kan alleen XXY hebben.
Slide 21 - Quizvraag
Welke uitspraak is juist?
A
Geslachtscellen bevatten slechts één chromosoom
B
In een zaadcel kan een X-chromosoom voorkomen
C
Alle zaadcellen bevatten hetzelfde geslachtschromosoom
D
Een geslachtscel heeft altijd 24 chromosomen
Slide 22 - Quizvraag
Wat is de beste methode om de invloed van het milieu op het fenotype te bepalen?
A
Werken met organismen met hetzelfde genotype in dezelfde milieuomstandigheden
B
Werken met organismen met hetzelfde genotype in verschillende milieuomstandigheden
C
Werken met organismen met verschillende genotype in dezelfde milieuomstandigheden
D
Werken met organismen met verschillende genotype in verschillende milieuomstandigheden
Slide 23 - Quizvraag
Twee uitspraken.
Katherina zegt: De eicel bepaalt het geslacht bij de bevruchting.
Marnix zegt: De chromosomen van de man bestaan uit 22 paar gelijke chromosomen en 1 paar ongelijke chromosomen.
Wie heeft gelijk?
A
Beide hebben gelijk
B
Alleen Katherina heeft gelijk
C
Alleen Marnix heeft gelijk
D
Beide hebben ongelijk
Slide 24 - Quizvraag
Zet in de juiste volgorde van klein naar groot.
A
cel-chromosoom-DNA-gen
B
DNA-gen-chromosoom-cel
C
gen-DNA-chromosoom-cel
D
gen-chromosoom-DNA-cel
Slide 25 - Quizvraag
Het skelet van de mens zoals dat er nu uitziet, is volgens de evolutietheorie ontstaan uit het skelet van voorouders door veranderingen in het erfelijk materiaal. Hoe wordt zo’n verandering in het erfelijk materiaal genoemd?
A
evolutie
B
DNA
C
mutatie
D
genen
Slide 26 - Quizvraag
Welke organismen waren er eerder op aarde?
A
bacteriën
B
planten
C
schimmels
D
eencellige dieren
Slide 27 - Quizvraag
Wat wordt er met deze afbeelding bedoeld? je kan op de afbeelding klikken dan wordt deze groter. (kies de beste uitleg)
A
Dat mensen van de apen afstammen
B
Dat mensen en apen gemeenschappelijke voorouders hebben.
C
Dat er door micro-evolutie nieuwe soorten zijn ontstaan
D
Dat er veel apen zijn.
Slide 28 - Quizvraag
Soorten veranderen door natuurlijke selectie. Leg uit wat dit inhoud.
Slide 29 - Open vraag
Wat is evolutie?
A
het veranderen van gedaante bij een organisme
B
ontwikkeling die een organisme tijdens zijn leven doormaakt
C
het ontstaan, veranderen en/of verdwijnen van soorten
D
het groter worden van een populatie
Slide 30 - Quizvraag
De evolutie heeft een duidelijk antwoord op de vraag wat was er eerder de kip of het ei. Geef dit antwoord en leg uit.
Slide 31 - Open vraag
De evolutie van het paard is erg interessant. De eerste voorouders van het paard waren zo groot als een hond. Vond de evolutie van het paard plaats voor of na de evolutie van de sauriërs? Leg uit.
Slide 32 - Open vraag
Door geslachtelijke voortplanting gaat de evolutie...….. bij ongeslachtelijke voortplanting
A
sneller dan
B
langzamer dan
C
even snel als
Slide 33 - Quizvraag
Zet de gebeurtenisen op de juiste volgorde van 1 tot 7.
1
2
3
4
5
6
7
het zand en klei verstenen
De dode vis ligt op de zeebodem
De vis gaat dood
de zeebodem stijft boven de waterspiegel
Zand en klei bedekken de vis
De levende vis zwemt in zee
Door erosie komen aardlagen bloot te liggen
Slide 34 - Sleepvraag
Wat moet je weten voor je PW
Leren:
- Leer de belangrijkste begrippen
extra tip = homo/heterozygoot- geno/fenotype-dominant/recessief-monogene aandoening-ozonlaag
- Je weet wat gewervelde dieren zijn en welke 5 groepen er zijn
- Kenmerken weten neanderthalers en cro-magnonmensen
- Verwantschapsschema
- Kenmerken mensapen
Slide 35 - Tekstslide
Huiswerk les 2
§Samenvatten opdracht 8,9,10,12,13
Verminderde opdrachten 8,9,10,12,13
Klaar? Nakijken
Daarna maak je §12.6 of je gaat naar biologiepagina.nl of je maakt een begrippenlijst van hoofdstuk 12 af.